woensdag 30 september 2015

Geluk .....

Geluk is iets tussen Boeddha en Frank Boeijen

Psychologie
Op zoek naar het wezen van geluk kwam psycholoog Ap Dijksterhuis uit bij tevredenheid en gemoedsrust, het idee dat het leven zin heeft.

‘Er is geen weg naar geluk, geluk is de weg.” Is dat wat geluk is? Of is dit een betere omschrijving: „Geluk is een hangmat waarin je lui ligt in een wezenloze stilte”?
In het eerste hoofdstuk van zijn nieuwe boek Op naar geluk haalt Ap Dijksterhuis beide definities aan, van de Boeddha en van de Nijmeegse Nederpopzanger Frank Boeijen, en nog een handvol andere. Niet dat hij denkt dat Frank Boeijen wat geluk betreft een onontkoombare autoriteit is. „Hoewel...”, zegt Dijksterhuis in zijn werkkamer, negenhoog in een kantoortoren van de Radboud Universiteit: „We zijn hier natuurlijk wel in Nijmegen. Hij woont dáár.” Hoofdknik richting het raam. En een grijns.
Maar nee, sociaal psycholoog Dijksterhuis had deze definities in eerste instantie bij elkaar gezocht omdat ze van heel uiteenlopende personen zijn: „Niet alléén van oude Grieken, die staan er al genoeg in het boek.” En omdat ze verschillende eigenschappen van geluk beschrijven. Dat geluk een proces is, iets waaraan je kunt en moet werken, en geen momentopname. Dat geluk gepaard gaat met een houding van tevredenheid en gemoedsrust. Geluk is ook iets wat iedereen van nature nastreeft: iedereen is een gelukszoeker. En geluk overstijgt simpel genot: wie gelukkig is, heeft het idee dat zijn leven zin heeft.
Maar bovenal had Dijksterhuis deze definities bij elkaar gezocht omdat hij geen enkele bestaande definitie van geluk goed genoeg vindt. Onderzoekers vragen mensen meestal naar hun ‘tevredenheid met het leven in het algemeen’, maar dat is volgens Dijksterhuis eerder een operationalisatie dan een definitie, iets waardoor onderzoekers afspraken met elkaar over geluk kunnen maken en er onderzoek naar kunnen doen. „Er is veel goed onderzoek naar geluk gedaan”, zegt hij, „en er zijn best veel misverstanden over. Wie zou voorspellen dat de meeste mensen die in een rolstoel terechtkomen na een paar maanden al weer op hun oude geluksniveau zitten? Dat was één van de redenen om dit boek te schrijven: er is heel veel concrete kennis over geluk.”
Maar ‘tevredenheid met het leven in het algemeen’, dat vindt Dijksterhuis dus geen inspirerende omschrijving. En hij wilde graag een inspirerend boek schrijven. „Het liefste heb ik dat iedereen aan het eind van hoofdstuk één voor zichzelf een beeld heeft: dit is voor mij geluk.” Zijn eigen beeld van geluk, schrijft hij daar, ontleent hij aan de Boeddha: „Geluk is een naar binnen gerichte glimlach.”
Daarmee is de toon gezet. Ongeveer een derde deel van Op naar geluk , nadrukkelijk méér dan bij andere populair-wetenschappelijke boeken over geluk, is gewijd aan traditioneel ‘oosterse’ ideeën, zoals meditatie, leven in het nu en het leren beheersen van irritante opdringerige gedachten en gevoelens. De ‘westerse aanpak’ om gelukkig te worden, schrijft Dijksterhuis, probeert vooral de inhoud van het bewustzijn mooier te maken door gedrag dat geluk bevordert. Bijvoorbeeld door minder materialistisch te zijn, prettig met andere mensen om te gaan, een hobby te vinden die bij je past. De ‘oosterse aanpak’ bestaat uit controle krijgen over het eigen bewustzijn, door het te trainen en beter te begrijpen hoe het werkt.
Naar die ‘oosterse aanpak’ is minder experimenteel onderzoek gedaan; Dijksterhuis moet er meer leunen op filosofie. Desondanks noemt hij zijn hoofdstuk over gemoedsrust „het belangrijkste deel van het boek”. Zijn groep is net begonnen met onderzoek ernaar; net als zelfvertrouwen (een typisch ‘westers’ begrip) blijkt ook gemoedsrust zeer sterk samen te hangen met geluk.
U schrijft dat gedachten en gevoelens slechts passeren en geen invloed hebben op je bewustzijn. Maar als je je gedachten verandert, veranderen je gevoelens toch mee? Dat is de basis van cognitieve therapie.
„Nou, ik bedoel meer dat het bewustzijn één grote stroom is van gedachten, gevoelens en waarnemingen, maar dat heeft allemaal geen invloed op het bewustzijn zélf, het zijn allemaal passanten. Je moet het bewustzijn zien, en dat komt ook uit het boeddhisme, als een spiegel die allerlei beelden kan weerkaatsen, maar die beelden hebben geen invloed op de spiegel zelf. Het helpt enorm om je eigen bewustzijn ook als zo’n spiegel te zien. Maar je hebt gelijk: je gedachten en gevoelens hebben wel invloed op de gedachten en gevoelens die daarna komen.”
Dus het helpt om gedachten en gevoelens te zien als iets wat geen invloed heeft, want dan hebben ze minder invloed?
„Ja, dat is eigenlijk het idee. Dit is een beetje subjectief, maar ik heb daar zelf heel veel aan gehad. Op het moment dat iets een beetje tegenzit, ga ik boven mijn eigen bewustzijn hangen en kijk ik naar wat er voorbijkomt. En dan denk ik, pfff, niet zo belangrijk. En dan gaat het weer goed. Dat kun je jezelf aanleren.”
Waar hangt u dan ongeveer?
Hij lacht. „Een paar meter boven mezelf, recht erboven. En dan zie ik mezelf zo zitten. Je lacht jezelf ook een beetje uit – of niet jezelf, maar die gedachte, of die emotie.”
Waarom vindt u dit het belangrijkste deel uit het boek?
„Omdat het je echt enorm kan helpen om gelukkiger te worden, als je leert afstand te nemen van je eigen bewustzijn. En je te realiseren dat wat zich daar afspeelt niet de kern is van wie je bent. Ik vind wat Sam Harris daarover zegt heel mooi.” Dat is een Amerikaanse filosoof die zich in zijn boeken keert tegen religie en voor spiritualiteit. „Harris zegt: je kunt kiezen, óf je bent gijzelaar van je eigen gedachten, óf je kijkt van een rustige afstand naar wat er allemaal gebeurt.”
Dijksterhuis haalt hier ook cabaretier-filosoof Paul Smit aan; die vergeleek de zeurende stem in ons hoofd met Waldorf en Statler, de Muppets die vanaf het balkon overal commentaar op hebben en zo irritante gedachten en gevoelens genereren. „Het helpt als je die stem niet ziet als jezelf. Vooral bij negatieve emoties.”
U beschrijft verschillende soorten negatieve emoties: emoties ‘die je niet altijd kunt vermijden’, emoties ‘die soms functioneel zijn’ en emoties ‘die het vermijden waard zijn’. Wat is het verschil precies?
„Bezorgdheid en verdriet, in de eerste groep, zijn emoties die je niet hoeft te vermijden. Die zijn onderdeel van sociaal leven: als jij van iemand houdt, zul je een keer ergens bezorgd en wellicht ook verdrietig over zijn. Dat is helemaal niet erg, laat dat maar toe, maar niet te lang. Dan zijn er emoties als angst, die je erop wijzen dat iets niet goed gaat. Of schaamte en spijt, daarvan kunnen we leren dat we niet nog eens iets stoms doen. En woede kan je energie geven. In die zin zijn die emoties functioneel. Maar diezelfde emoties zijn ook vaak helemaal niet functioneel, dan heb je er alleen maar last van. En de derde groep bestaat uit emoties waar je eigenlijk vrijwel nooit iets aan hebt. Zoals jaloezie. Dat moet je gewoon helemaal niet doen.”
Waarom hebben we het dan?
„Tja, er zijn evolutionair psychologen die zeggen dat het de band tussen man en vrouw verstevigt. Nou, het zal wel, maar dan nog zou ik zeggen: je hebt er alleen last van. En als je bij een mooie prestatie van iemand anders bijvoorbeeld bewondering zou voelen, dan zou dat ook motiverender zijn dan jaloezie. Jaloezie is een waardeloze emotie.”
Waarom vindt u bezorgdheid en verdriet geen waardeloze emoties? Ze voelen vervelend en komen ongevraagd op...
„Goed punt. Maar van verdriet en bezorgdheid hebben andere mensen in elk geval geen last. Van jaloezie en kwaadheid wel. Verdriet is alleen erg voor anderen als je heel erg in de put zit. De oude Grieken zeiden al: verdriet is een gast die je op tijd weer buiten moet zetten. Het is niet erg als je soms bezorgd bent, of verdrietig, maar op een gegeven moment is het húp, wegwezen.”
U noemt depressie als één van de omstandigheden waar mensen niet aan kunnen wennen, terwijl mensen dus wel vrij snel terugkeren naar hun oude geluksniveau als ze in een rolstoel belanden. Waarom wennen we niet aan depressief zijn, of aan armoede, werkloosheid, slaapproblemen en chronische pijn?
„Volgens mij is dat niet goed onderzocht. Misschien heeft het ermee te maken waar het op ingrijpt. We weten bijvoorbeeld dat werkloosheid sterk samenhangt met zelfvertrouwen en met de hoeveelheid sociale contacten die je hebt. Terwijl je niet minder vrienden hebt als je in een rolstoel zit. En je kunt je voorstellen dat slaapproblemen of chronische pijn op een andere manier ingrijpen op geluk dan werkloosheid of armoede. Er zullen meerdere verklaringen zijn.”
U pleit ook een hoofdstuk lang voor geluksbevorderend overheidsbeleid en lessen gelukskunde op school: ‘Als burgers gelukkig willen zijn, moet de overheid niet alleen maar op het geld letten.’ Maar zou Nederland dan internationaal niet dalen, qua welvaart?
„Veel mensen denken dat geluk en economie, of welzijn en welvaart, communicerende vaten zijn, maar dat is niet waar. Als mensen gelukkiger zijn, gaan ze ook harder werken en hebben ze minder ziekteverzuim, dus dan komt het met die economie ook wel goed. En veel dingen die we kunnen doen zijn helemaal niet zo moeilijk. Je moet erop letten dat iedereen gelijk is voor de wet. Je moet veel gerichter aan armoedebestrijding doen, en opvang bij werkloosheid. Je moet langere vakanties, sabbaticals en zwangerschaps- en ouderschapsverlof bevorderen. Je moet echt investeren in onderwijs – grote investeringen in het onderwijs hebben trouwens vijf tot tien jaar later ook altijd positieve effecten op de economie. En ik vind het heel belangrijk dat geluk in het onderwijs een grotere plaats krijgt. Volgende maand ga ik daar een paar lezingen over geven aan mensen die in het onderwijs werken.”
U wilt eigenlijk dat geluksles onderdeel wordt van het curriculum?
„Precies. En ik begin hier op de universiteit: ik ga dit academisch jaar een cursus geluk geven, voor derdejaars studenten van de hele universiteit.”

Tips uit boek

1
Wees niet te veel met je eigen geluk bezig. Wie te veel op zichzelf gericht is, is ongezonder, voelt zich eenzamer en is minder gelukkig dan wie aan anderen denkt. Probeer anderen te helpen en gelukkiger te maken.
2
Leef niet elke minuut alsof het je laatste is . „Puberale kletspraat”, schrijft Dijksterhuis. Als je beseft dat je je geluk goeddeels in eigen hand hebt, „is er geen enkele reden om je op te laten jagen.” Hij citeert zijn collega Daniel Gilbert: als mensen zeggen dat je elke minuut moet leven alsof het je laatste is, laat dat vooral zien dat sommige mensen zelfs in hun laatste tien minuten nog dom advies aan anderen zouden geven.
3
Beteugel je hebzucht. Aan nieuwe spullen wen je snel, dus die maken je niet gelukkiger. Geef je geld liever uit aan ervaringen: etentjes, reizen, concerten, dingen leren. (Het onderscheid is trouwens niet keihard: soms voelen spullen als ervaringen, bijvoorbeeld als je er met vrienden van geniet.)
4
Breng tijd door met anderen. Uit onderzoek blijkt dat mensen zelfs al opfleuren van een praatje met een onbekende.
5
Neem een hobby (zeker als je boven de 40 bent), zegt Dijksterhuis). Zoek wat bij je past en zorg dat het iets is wat voldoening geeft en waar je van leert.
6
Doe één ding tegelijk. Zet je mail bijvoorbeeld niet continu aan, maar check die een paar keer per dag. Beantwoord elke mail ofwel onmiddellijk, of gooi hem weg, of zet op je to do-lijst wanneer je er iets mee gaat doen. Dan is het uit je hoofd.
7
Onderzoek waar je je vaak vervelend door voelt . Ook mensen die zichzelf heel sensitief vinden, zijn meestal maar gevoelig voor één of twee negatieve emoties, niet voor álle. Dus houd in een dagboekje de negatieve emoties bij die jij ervaart, en waardoor. Pak die gericht aan. Kijk er met afstand naar, lach jezelf uit om je woede of jaloezie, vergeef iemand die je iets heeft aangedaan en probeer verdriet van je af te schrijven.
8
Bedenk elke avond welke twee of drie dingen die dag goed zijn gegaan : de www-techniek ( what went well ).

Onbewust

Ap Dijksterhuis (1968) is hoogleraar sociale psychologie in Nijmegen, waar hij in 1996 cum laude promoveerde op onderzoek naar de onbewuste beïnvloeding van gedrag. Hij deed jarenlang onderzoek aan het onbewuste, ook een tijdje aan de Universiteit van Amsterdam. Bij het grote publiek werd hij bekend door zijn bestseller Het slimme onbewuste (2007). Een paar jaar geleden stapte hij over naar geluksonderzoek. Zijn deze week verschenen boek Op naar geluk vat het geluksonderzoek samen dat hij interessant vindt; de eerste publicaties van zijn onderzoeksgroep hierover komen eraan.

Benjamin Nadjib

Benjamin Nadjib uit Hamburg, die deze fotoserie maakte, ontdekte dat je bij het zien van een portretfoto altijd eerst naar de ogen kijkt. ‘Je ziet interessante nieuwe bijzonderheden,’ schrijf hij op zijn website, ‘zodra mensen worden gefotografeerd met hun ogen dicht. Er ontstaat ook een bijzondere connectie tussen fotograaf en geportretteerde, omdat die laatste zichzelf meer uitlevert aan de fotograaf dan bij een standaardportret.’

dinsdag 22 september 2015

maandag 21 september 2015

Democratie? Echt?

Het Brussels 'democratisch tekort' is een onzinnig cliché

Ger Groot − 17/09/15, 19:20
© afp. Vlaggen van de Europese Unie in Brussel.
column Het klonk nogal alarmerend, afgelopen vrijdag in deze krant: 'Alleen in naam zijn we nog democratisch' Thierry Baudet bediscussieerde in het Filosofisch Elftal met Frank Ankersmit het referendum over de toekomst van Nederland in Europa. Iets 'niet democratisch' noemen is een krachtig retorisch middel en tegelijk is volstrekt onduidelijk wat ermee bedoeld wordt.
  •  
    Wie 'democratie' letterlijk neemt, verstaat het als: 'Het volk heeft de macht'. Dat is nog nooit in de geschiedenis voorgekomen
Zelfs over de precieze staatkundige betekenis van het woord lopen de meningen uiteen. Laat staan over het lossere gebruik, waarin zo langzamerhand vrijwel alles 'ondemocratisch' kan heten: van klokgebeier op de zondagochtend tot gescheiden toiletten voor dames en heren.

Het wordt dus hoog tijd voor een ontnuchtering. Wie 'democratie' letterlijk neemt, verstaat het als: 'Het volk heeft de macht'. Dat is nog nooit in de geschiedenis voorgekomen. Zelfs in de oude Griekse stadstaten die soms doorgaan voor de 'echte' democratie, was het altijd een relatief kleine groep die het roer in handen had.

Daarbij ging het nog om relatief kleine gemeenschappen, waarin alle stemgerechtigden wel op één marktplein pasten. De liberale filosoof Benjamin Constant stelde bijna 200 jaar geleden al vast dat dat in moderne staten niet meer kan. Niet omdat die vele malen groter zijn, maar ook omdat wij inmidedels voor al dat bestuur geen tijd meer hebben. De antieke burger werkte niet; daar had hij zijn slaven voor. Daardoor kon hij zijn tijd vrijmaken voor de politiek, die van de weeromstuit zijn hoogste vervulling werd.
Politiek dier
Daarom noemt Aristoteles de mens een 'politiek dier' en heel wat moderne filosofen herhalen dat. Maar is dat wel waar, vraagt Benjamin Constant zich af. Hoe groter een land, des te kleiner de invloed van de burger. Moet die zijn hoogste vrijheid ervaren in een arena waarin hij één uit de massa geworden is? De burger heeft eieren voor zijn geld gekozen. Hij vindt nu zijn voldoening in de activiteit die zijn antieke voorganger verachtte: arbeid, handel, economie, aldus Constant. Liberaler kan het bijna niet.

De politiek wordt door de burger intussen bewust op afstand gezet. Hij stuurt er vertegenwoordigers heen om zijn belangen zo goed mogelijk te verdedigen, een soort van politieke 'outsourcing'. Meestal noemen we dat 'parlementaire democratie', waarmee de burger losvast verbonden is. En dat is prima, aldus Constant. Wie nog steeds denkt dat de moderne burger dezelfde is als de antieke, begaat dezelfde fout als de diehards die de Franse Revolutie in het honderd lieten lopen.

Constant zelf was daarvan nog maar nauwelijks bekomen.
Zo dramatisch hoeven we het niet te maken om te zien dat er op Europese schaal nu net zoiets gaande is. Je kunt dat betreuren - maar wie denkt dat kleine natiestaten het vandaag de dag alléén kunnen rooien is even anachronistisch als de Amsterdammer die in 1814 of 1648 een zelfstandige staat had willen uitroepen binnen de Singelgracht.
  • © ANP. Voorzitter van de Europese Commissie Jean-Claude Juncker.
  •  
    Het 'democratisch tekort' van de EU is niet groter dan dat van Den Haag
Afspraken maken
Wat voor Constant gold op nationaal niveau, geldt voor ons in een Europese dimensie. Is die daarom 'alleen in naam nog democratisch'? Ooit besloten Europese landen op regelmatige basis gezamenlijk te vergaderen, omdat ze nu eenmaal veel dingen te bespreken hadden. En, zeiden ze, we doen dat voortaan op één plek, waar we ook een bureautje neerzetten om onze besluiten af te handelen. Zo ontstond 'Brussel' en het bureautje werd een heus bureau.

Ondemocratisch? Afspraken maken en verdragen sluiten met andere landen hebben regeringen al eeuwenlang gedaan. En altijd was dat een kwestie van geven en nemen. Als het parlement vond dat er tevéél was weggegeven, ging het feest niet door. En gaat het nog steeds niet door, ook in de EU. Zelfs 'gekwalificeerde meerderheden' die in de besluitvorming inmiddels rechtskracht hebben, richten maar weinig uit wanneer een nationale regering ècht balsturig blijft.

Ook ik ben niet altijd gelukkig met wat er in Brussel gedaan en besloten wordt. En de huidige vluchtelingencrisis lijkt de onmacht van de EU alleen maar te onderstrepen. Maar stel je voor dat die crisis was uitgebroken zónder een Brussels orgaan van overleg en besluitvorming. Of dat elk Europees land er bij de economische en monetaire crisis van de afgelopen jaren alleen had voorgestaan. Pas dán was het onheil niet te overzien geweest.

Democratisch tekort
Het 'democratisch tekort' van de EU is niet groter dan dat van Den Haag. Constant besefte al in 1819 dat we het daarmee moesten doen - en dat dat niet erg was. Ook tegen Den Haag wordt soms gemord, maar dat hoort erbij.

Nattigheid voel je pas wanneer Baudet zijn pleidooi voor een 'terugverovering' van Nederland op de EU naadloos laat overlopen in een tirade tegen 'de politieke elite die het land op geen enkele manier vertegenwoordigt.' Benjamin Constant zou het grijze hoofd hebben geschud; in Den Haag zou ik er niet gerust op zijn.

Intussen heeft ook Europa een volwassen parlement met verregaande bevoegdheden. Eurosceptici lachen het honend weg. Kennelijk ligt democratie hen alleen na aan het hart wanneer ze tégen Europa pleit.  Als Amsterdammer kan ik mij levendig voorstellen dat mijn stadgenoten ooit schamper lachten over 'Den Haag'. Maar ook zij hebben ongelijk gekregen.

maandag 14 september 2015

Ik verheug me op mijn gebrekkigheid!

Ik verheug mij op gebrekkigheid’
Interview Joris Slaets

Ouderenarts Joris Slaets (62) zette het debat over de prijs van een gewonnen levensjaar op de kaart. Nu zijn idee is omarmd, wil hij een nieuw thema belichten: „Veiligheid staat in dit land boven leefplezier. Zonde. Men vergeet hier vaak een goed einde aan het leven te maken.”




Een licht dementerende man springt in de vijver tegenover zijn verzorgingshuis en begint baantjes te trekken. Paniek onder het verplegend personeel. De verpleeghuisarts grijpt de telefoon en belt ouderenarts Joris Slaets van het UMC Groningen. Wat moeten ze met deze man?

Slaets: „Ik zei: is de man verdronken? Nee, nee, de man kon uitstekend zwemmen. Dat deed hij zijn hele leven al. Het mocht alleen nooit van het personeel. Hij zou kunnen verdrinken. Maar waarom heeft het verzorgingshuis die zwempartij niet gefaciliteerd?”

Het is een favoriete anekdote van hoogleraar ouderengeneeskunde Joris Slaets (62). Hij vertelt in zijn kantoor, een sobere kamer in een statig pand van het Leids Universitair Medisch Centrum. Hier huist een instituut dat vitaliteit en veroudering onderzoekt. Slaets is er directeur. Tot een jaar geleden was hij klinisch geriater in het UMC Groningen. Slaets was tot begin dit jaar ook projectleider van het Nationaal Programma Ouderenzorg, een initiatief van het ministerie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

In twee gesprekken laat Slaets zijn licht schijnen over de ouderenzorg. Een kritisch licht, want hij vindt dat ouderdom in Nederland fundamenteel verkeerd wordt benaderd. Als een ziekte die je moet uitroeien. Slaets: „Die man die ging zwemmen in de vijver, dat is tekenend voor dit land. Veiligheid staat boven leefplezier. Dat is zonde. Men vergeet hier vaak een goed einde aan het leven te maken.”

Slaets is een pionier. Vier jaar geleden kreeg hij de hoon van veel medisch specialisten over zich heen. In een interview met deze krant durfde hij, als een van de eersten, te zeggen dat je oudere patiënten soms níét meer moet behandelen. Dat je niet altijd alle operatietechnieken, medicatie en techniek moet inzetten om mensen een maand langer te laten leven. Dat viel slecht. De omgekeerde wereld, vonden veel artsen. We kunnen mensen steeds beter behandelen, en dan komt Slaets met het idee dat we niet alles moeten doen om iemand beter te maken.

Toch bleek zijn idee er één van een visionair. Zijn pleidooi is inmiddels omarmd in de publieke en politieke discussie. Doktoren die een paar jaar geleden woest waren, agendeerden het onderwerp dit jaar zelf. In het rapport Niet alles wat kan, hoeft van artsenfederatie KNMG stellen doktoren zichzelf de vraag: „Wanneer houdt medisch ingrijpen op zinvol te zijn?”

Nu Slaets het debat over keuzevrijheid op de weg richting dood op de kaart heeft gezet, vindt hij het tijd voor de volgende stap. Samengevat: schrijf ouderen niet af als ze zwakker worden, en laat hun leefplezier de belangrijkste factor zijn bij elke beslissing in het leven.

Slaets spreekt met Belgische tongval, volume laag. Hij groeide op in Belgisch Congo. Een groot gezin met vijf kinderen. Een leven van verhuizingen. Congo, Nottingham in het Verenigd Koninkrijk, Groningen, Den Haag. „Ik hecht aan een stabiele basis. Die zit meer in de mensen om me heen dan in de fysieke omgeving. Mijn vrouw, mijn dochter, mijn hobby’s. Helaas heb ik moeten constateren dat in de Nederlandse ouderenzorg weinig aandacht is voor de rol die de belangrijkste verwanten innemen.”

Waar maakt u uit op dat de ouderenzorg niet gericht is op leefplezier?

„Ik zie vaak dat de veiligheidsmaatregelen in zulke huizen draconisch zijn. Waarom geen zachtgekookt ei serveren als iemand dat wil? Waarom geen borrel in de vroege middag? Mensen die zich bijvoorbeeld bevinden in een vergevorderd stadium van dementie, wat hebben we hun eigenlijk te bieden? Moeten we afpakken wat zij klaarblijkelijk graag willen? Er is een heel grote angst dat een oudere dood zal gaan, maar dat is helemaal niet zo erg. Veiligheid moet secundair worden aan leefplezier.”

„Hetzelfde geldt voor langer thuis wonen. Als een dementerende oudere thuis wil blijven wonen, dan roept meteen iedereen: ‘Ho! Gevaarlijk!’ Maar ouderen zeggen vaak: ik wil graag hier, thuis, overlijden. Dat mág toch? Ook al kleven daar lichte risico’s aan. Deze ouderen kiezen daar zelf voor.”

Een luier vervangen bij je moeder


De plannen van deze regering zijn er al op gericht om mensen, ook dementerenden, langer thuis te laten wonen. Mantelzorgers – vrienden, familie – vangen dan een deel van de zorg op.

„Mantelzorg is essentieel voor het leefplezier. Dat moet in alle plannen terugkomen, en dat zie je nu inderdaad gebeuren. Maar ik zie daar ook een groot gevaar. De mantelzorger moet zo min mogelijk echte zorgtaken uitvoeren, en vooral voor het plezier van de oudere zorgen. Je kunt je voorstellen wat het doet met je relatie als je een luier moet vervangen bij je moeder? Juist die persoonlijke relatie is het belangrijkste in de laatste jaren.”

U klinkt ineens fel, als u spreekt over leefplezier.

„Normaal ben ik erg rustig, hè. Maar dit doet me wat. Er is op dit gebied nog zoveel te winnen, maar weinig mensen zien dat. Dat frustreert me zo nu en dan.”

„Als je oud wordt verslijt alles. Dat is zo, dat blijft zo. De reparatiemechanismen van de mens zijn gebrekkig. Maar dan kunnen we toch proberen de levenslust te vergroten tegen het einde van het leven? Het is zonde om de rafels die ontstaan te ontkennen. We zijn in de zorg heel goed in het tegengaan van gevaar, maar niet in het creëren van welbevinden. Dat begint al met aan ouderen vragen wat ze eigenlijk zelf willen.”

Klinkt simpel, luisteren naar de patiënt.

„Het gaat erom de goede vragen te stellen. De belangrijkste: wat zou u als mens nog willen? Ik heb gemerkt dat er dan verrassende antwoorden komen. ‘Ik wil vooral nog oma zijn’, of ‘ik wil nog voor mijn huisdier zorgen’. Bijna altijd willen mensen in hun laatste jaren nog zoveel mogelijk goede tijd doorbrengen met geliefden. Dat klinkt eenvoudig, maar ons zorgsysteem is er niet op ingericht om dat te faciliteren.”

Gaat we in dit land kil om met ouderen?

Slaets valt even stil. „Kil? Dat zou ik zo niet zeggen, maar...”

Bij wijze van antwoord komt hij met een voorbeeld. Slaets was op een cursus in Indonesië en werd meegenomen naar een verpleeghuis in Soerabaya. Geld was er bijna niet. Eens in de zoveel tijd kwam er een arts langs die iedereen controleerde. Het huis lag in een volkswijkje. Een paar slaapkamers met een afdakje rond een dorpsplein. Maar wat gebeurde er wel? Mensen uit de buurt kwamen eten brengen, kinderen speelden op het pleintje. Er liep een hond rond, die iedereen kon aaien.

Slaets: „Er was eigenlijk niets. Geen medicijnen, vieze matrassen, nauwelijks medische hulp. Maar de sociale omgeving was zo warm. Die mensen waren echt gelukkig, omdat ze onderdeel bleven van de gemeenschap. Dat vond ik mooi.”

Vergelijkt u dat eens met Nederland.

„Hier staan schotten tussen de samenleving en de verpleeghuizen. Vaak weet personeel niet eens of de patiënt kinderen heeft, een partner, wat voor werk diegene vroeger deed. Daar kan het personeel niets aan doen, zij staan vaak onder grote tijdsdruk. Het uitgangspunt wanneer een oudere in een verpleeghuis komt zou moeten zijn: hoe maken we deze persoon gelukkig? Dat ontbreekt nu.”

In verpleeg- en verzorgingshuizen wordt toch al veel gedaan om leefplezier te vergroten? Bingomiddagen, muziekkapellen, kaartavonden...

„Professionals die proberen ouderen weer vrolijk te maken. Waar zijn we in vredesnaam terecht gekomen? Leefplezier ontstaat altijd in relatie tot anderen, en dat zijn vaker familie of vrienden dan professionals. Je wil niet dat familie op bezoek komt in een instituut. Op bezoek! Bij je geliefden. In Nederland worden mensen verleid om er niet op te anticiperen dat geliefden oud worden.”

Beangstigt het idee om ouder te worden u?

„Kwetsbaarheid drukt je in een hoek waarin je sociaal en betrokken moet zijn. Je kwetsbaar opstellen brengt je dichter bij belangrijke anderen. Door jaren dit vak te beoefenen kan ik nu zien dat kwetsbaarheid niet erg is. Als je pallet kleiner wordt, kun je nog steeds een mooi schilderij maken.”

Veel ouderen vinden het juist het belangrijkst niet te kwetsbaar te worden, om hun autonomie te behouden.

„Autonomie heeft geen zin zonder belangrijke anderen om je heen. Hoe minder autonoom je wordt, hoe belangrijker de verantwoordelijkheid van anderen wordt. Onze dwaze framing is: succesvol oud worden is jong blijven. Daar moeten we vanaf. Succesvol oud worden betekent je waardigheid behouden, ondanks slijtage.”

„Er zitten heel mooie dingen in oud worden. Angst voor de dood, dat is toch eigenlijk dwaas. Dorian Gray, hoofdpersoon in een roman van Oscar Wilde, liet een portret van zichzelf schilderen. Toen het af was, zei hij: ‘Vanaf nu is dit portret altijd mooier dan ik nu ben.’ Dat vind ik heel triest.”

U verheugt zich op gebrekkigheid?

„Ja. Volmondig ja. Succesvol leven is loslaten. Als je dat niet kunt, kun je niet gelukkig oud worden. Mijn strijd voor leefplezier zal met mijn pensioen niet zijn afgerond. Dat is niet erg. Mijn wereld wordt over een paar jaar kleiner. In het centrum van je leven sta je in een kleurenfoto, er gebeurt zoveel dat je het bijna niet uit elkaar kan houden. Straks trek ik me terug in een foto met grijstinten, waar steeds minder mensen op staan. Mijn echtgenote, mijn dochter. Ik verheug me daarop, het eenvoudiger maken.”

Veiligheid moet secundair worden aan leefplezier

Joris Slaets