Het voordeel van de twijfel
© Jenna Arts.
Scepsis is eindexamenonderwerp van het vak filosofie. Tot dat eindexamen, mei volgend jaar, stellen Nederlandse denkers daarom bij tal van onderwerpen de vraag: Hoe weet je dat eigenlijk? Een serie over het voordeel van de twijfel.
Als moderne burgers willen we graag meepraten over kwesties die het nieuws halen. Maar het vervelende is, dat de vragen die we eerst beantwoord zouden willen zien om te kunnen meedenken vaak helemaal niet aan bod komen. Hoe weet je wat kunst is? Moet de economie altijd maar doorgroeien? Is het wel gezond om bezig te zijn met je gezondheid? Hoe weet je dat God bestaat?
Zulke vragen klinken misschien kinderlijk, of zelfs een beetje dom, maar als we er nooit bij stilstaan, verliezen we gemakkelijk onze interesse in het debat. Het lijkt dan alsof 'iedereen maar wat roept' of juist dat 'elke mening respect verdient'.
Deugd
Toch valt er over al die botsende meningen best iets te zeggen: ze kunnen goed of juist slecht onderbouwd zijn. Vaak is er niet lang nagedacht over de 'domme vraag' die zogenaamd vanzelf spreekt en die daarom door niemand meer wordt gesteld. Om die naar boven te halen zouden we vaker kunnen vragen: 'Hoe weet je dat eigenlijk?' Anders gezegd: durven twijfelen.
Twijfelen is een deugd, want het leidt ertoe dat we even stilstaan voor we naar het antwoord rennen. Het is ook een deugd die training vraagt, en nergens wordt voor die training zo consequent de tijd genomen als in het filosofieonderwijs. Stilstaan, vragen stellen, nadenken, argumenteren: dat leert een scholier die voor dat vak heeft gekozen.
Met ingang van dit schooljaar worden middelbare scholieren nog extra gekneed in die kunst, want het eindexamenonderwerp in het filosofieonderwijs is de komende jaren: 'scepsis', aan de hand van het leerboek 'Het voordeel van de twijfel' van Tim De Mey.
Trouw sluit tot dat eindexamen aan bij het thema 'scepsis' met een reeks artikelen, die de kunst van het twijfelen demonstreren aan de hand van actuele onderwerpen. Daarbij komen heel verschillende terreinen aan bod: van de rechtspraak tot liefde en seks en van techniek tot het godsgeloof. Op al die gebieden zullen Nederlandse filosofen hun sceptische vragen afvuren: 'Hoe weet je dat techniek ons vooruithelpt?' En: 'Hoe weet je wat echte liefde is?'
Over het nut van scepsis zullen filosofen niet snel twijfelen: die is de motor van de wijsbegeerte. De markantste filosofen uit de Europese geschiedenis, zoals Socrates, René Descartes en Immanuel Kant, danken hun roem aan de radicale scepsis waarmee ze ideeën onderuithaalden waarop eeuwenlang braaf was voortgebouwd.
Socrates stelde jonge Atheense mannen zulke scherpe vragen dat ze wel moesten toegeven dat hun ideeën op drijfzand stonden. Descartes ondervroeg zichzelf zó kritisch, dat hij ten slotte nog maar één zekerheid overhield: er moest iemand zijn die dacht wat hij dacht, namelijk hijzelf - het 'cogito ergo sum'. En Kant bekende ruiterlijk dat filosofen na eeuwenlang denkwerk nog steeds niet hebben bewezen dat er buiten ons denken überhaupt een andere wereld en andere denkende wezens bestaan. Dat noemde hij 'het schandaal van de filosofie'.
De filosoof prikt net zo lang in het rotte hout van onze zekerheden tot hele verdiepingen naar beneden komen. Dat klinkt niet erg sympathiek en zeker niet constructief.
Moeten we die radicale twijfel niet aan haarklovende filosofen overlaten? Zijn sceptici niet gewoon vervelende twijfelaars, die overal vraagtekens bij zetten zonder met een werkbaar alternatief te komen?
Negatievelingen
Die negatieve bijklank heeft het woord scepsis inderdaad in het gewone spraakgebruik. Sceptici, dat zijn negatievelingen. Als je met hen in een museum langs een modern schilderij loopt, beweren ze: 'Dat kan mijn kleine zusje ook'. Als je een boom wilt opzetten over de vraag of rechters te streng straffen, zeggen ze: 'Ik vertrouw rechters sowieso niet'.
Zulke scepsis is inderdaad weinig zinvol. Het is ook geen filosofische scepsis. Want die is er nooit op uit de deur dicht te gooien, maar juist om een gesprek te beginnen.
Waarom lijkt dit schilderij dan op een kindertekening? Is het vonnis van die rechter wel rechtvaardig? Filosofische scepsis breekt eerst af, maar met het doel verder te komen, of beter gezegd: dieper. Want op een vloer die wankelt, kun je niet bouwen. En een theorie wordt pas sterk als hij van alle kanten is bevraagd.
De filosofen die de lezers van Trouw de komende maanden willen uitdagen met hun 'domme vragen' zullen misschien in eerste instantie verwarring en irritatie wekken. 'Hoe ik dat weet? Dat spreekt toch vanzelf?' Maar hopelijk leiden hun twijfel-exercities uiteindelijk tot interessantere gesprekken.
Gevoel voor rechtvaardigheid
Mensen die gewoon aan het werk willen - juristen, ontwerpers, natuurbeschermers, politici en misschien ook scholieren - zijn niet altijd dol op die filosofische vertraging. Want scepsis houdt op en problematiseert wat voor anderen vanzelfsprekend lijkt. Zo heeft wetenschapsfilosoof Ton Derksen weinig vrienden bij het Openbaar Ministerie. Dat hij steeds gaten prikt in de bewijsvoering van het OM, wordt daar niet op prijs gesteld. Maar Derksen doet dat niet om te pesten; hij wordt gedreven door zijn gevoel voor rechtvaardigheid.
Op het eerste gezicht lijkt scepsis te leiden tot morele onverschilligheid. Niets is zeker, en daarmee dreigt het gevaar dat we helemaal geen kompas meer overhouden. Maar een dogmatisch gelijk dat geen sceptische twijfel toelaat, is misschien nog gevaarlijker, zowel in de rechtspraak als in de politiek, of in de kerk. En evengoed aan de keukentafel thuis als in de klas.
Onverdraagzaamheid jegens andersdenkenden maakt elk serieus gesprek onmogelijk. Met de vraag 'Hoe weet je dat eigenlijk?' zou dat gesprek juist op gang kunnen komen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten