zondag 6 december 2015

Dossiers uit het blad Filosofie

De moeite waard om eens aan te klikken:
https://www.filosofie.nl/dossiers/index.html



woensdag 18 november 2015

Filosofen aan het woord over de angst.

Vijf filosofen aan het woord over de angst

Leonie Breebaart − 17/11/15, 22:26
© afp. Paniek onder rouwenden bij het Carillon Hotel in Parijs, zondag.
'Keep calm and carry on.' Zo luidde de aloude Britse reactie nadat in 2005 vier bommen waren ontploft in Londen. Kalmte is een mooi ideaal, maar makkelijk uit te voeren is ze niet. De angst voor een aanslag, op het terras, op het station, is met de aanslagen in Parijs onvermijdelijk toegenomen, en die uit zich meestal als angst voor het vreemde, de moslim, vaak ook de vluchteling. Welke ideeën kunnen ons helpen om de angst te begrijpen? En daardoor misschien ook te beteugelen? Vijf eyeopeners van moderne denkers op een rij.

Martha Nussbaum: Zet in op vaderlandsliefde

  •  
    Laat zien, draag uit, dat ook moslims in hun hart zijn getroffen
Franse moslims houden net zo goed van Frankrijk en hebben recht op erkenning van hun vaderlandsliefde. Dat zou de angstwerende oplossing zijn van de Amerikaanse filosofe Martha Nussbaum. Vaderlandsliefde is in Europa een beladen begrip, en de hevige emoties die daaraan vastkleven, zijn dat zeker.

Maar volgens Nussbaum hoeft patriottisme minderheden helemaal niet buiten te sluiten. Als je maar zorgt dat de nationale symbolen die je kiest ze ínsluiten. In de VS lukt dat soms: het grote Vietnam-monument in Washington is een mooi voorbeeld. Doordat daarin alle namen van gesneuvelden in steen zijn gekrast, voelt iedere Amerikaan, van welke kleur of achtergrond dan ook, zich daarbij betrokken.

Zo'n monument, zo'n soort symbool, zou in Frankrijk ook uitstekend kunnen werken. Laat zien, draag uit, dat ook moslims in hun hart zijn getroffen. De waarden van de Franse Revolutie - vrijheid, gelijkheid en broederschap - bieden ruimte voor een patriottisme dat ook moslims ínsluit. Maar dan moeten de 'autochtonen' hen wel als echte Fransen willen zien.

Nassim Nicholas Taleb: Durf kwetsbaar te zijn

  • © Flickr/Agathe.
    Nassim Nicholas Taleb
Toen Geert Mak na de moord op Theo van Gogh in 2004 schreef dat een vrije samenleving is 'gedoemd tot kwetsbaarheid' kreeg hij gemengde reacties. Maar de Libanees-Amerikaanse denker Nassim Nicholas Taleb zegt het hem na. Dat wil zeggen, hij vindt dat de controledwang die na een aanslag de meest adequate reactie lijkt, contraproductief kan werken. Dat idee heeft hij uitgewerkt in bestsellers als 'De zwarte zwaan' (2006) en 'Antifragiel' (2012).

De belangrijkste gedachte is dat de behoefte chaos te voorkomen, tot meer chaos leidt. Een typisch voorbeeld is volgens Taleb het Amerikaanse buitenlandbeleid: uit angst voor 'chaos' steunden de VS corrupte regimes in het Midden-Oosten. Maar juist door die krampachtige angst voor het onverwachte en het veranderlijke, liep de situatie in bijvoorbeeld Egypte echt uit de hand. Ook in het dagelijks leven kan 'anti-fragiel' denken ons helpen niet in een angstkramp terecht te komen.

Denk niet dat je alle situaties kunt beheersen, adviseert Taleb, leer leven met het onverwachte. Want als je uit angst voor bomaanslagen alleen nog maar binnen blijft zitten, ontgaan je alle mooie verrassingen van het leven. Neem een voorbeeld aan de flaneur, die zonder angst door de stad dwaalt en altijd openstaat voor nieuwe verrassingen.

Chantal Mouffe: Wees niet bang voor polarisatie

  •  
    De gedachte dat democratie is gebaseerd op het bijleggen van meningsverschillen is volgens Mouffe ronduit gevaarlijk
Terrorisme en populisme zijn volgens de Franse filosofe Chantal Mouffe het gevolg van een onderdrukt conflict. Liberale democratieën ontkennen dat er in de politiek altijd een moment komt dat iemand de knoop moet doorhakken, maar dat daarmee onderlinge meningsverschillen niet opeens verdampen.

De gedachte dat democratie is gebaseerd op het bijleggen van meningsverschillen is volgens Mouffe ronduit gevaarlijk. Er blijven altijd 'onredelijke en emotionele standpunten' over, waarover je het niet eens bent geworden.

Neem bijvoorbeeld ritueel slachten of de vraag of we vluchtelingen eigenlijk niet bij de grens moeten tegenhouden. Zelfs als daarover een besluit moet vallen, is het belangrijk te beseffen dat er altijd burgers blijven die zich dan ongehoord voelen.

Rechts populisme is geen alternatief, vindt Mouffe, omdat zulke partijen een hele groep mensen, moslims bijvoorbeeld, een politieke stem onthouden. Terwijl hun stem ook gehoord moet worden - net zo goed als de stem van de kiezers die nu PVV stemmen. Polarisatie op zich - een stevige links-rechts-tegenstelling bijvoorbeeld - is niets om bang voor te zijn. De democratie kan niet zonder.

Frank Furedi: Hou eens op over angst

  •  
    De cultuur waarin we leven bepaalt welke vorm van angst 'normaal' lijkt
Als je in Nederland wordt overvallen door een blanke man, word je meestal niet vanzelf bang voor álle blanke mannen. Maar als een zwarte man je overvalt, werkt dat meestal wel zo, vooral als je zelf weinig zwarte mensen kent. Die reactie laat volgens de Hongaars-Britse socioloog Frank Furedi zien dat nare gebeurtenissen niet vanzélf angst oproepen.

De cultuur waarin we leven bepaalt welke vorm van angst 'normaal' lijkt. En dat verschilt van cultuur tot cultuur. Als je in Nigeria wordt overvallen door een zwarte man, wijt je dat minder snel aan zijn huidskleur. Het vervelende is volgens Furedi dat angst zo'n geliefd thema is geworden in de Europese samenleving. "Angst wordt nu gezien als een groter probleem dan de misdaad zelf." En dus is de ene politicus (vaak een linkse) bezig de angst te bestrijden (en te bagatelliseren) en de ander (vaak een rechtse) hem aan te wakkeren.

Beiden versterken zo de gedachte dat burger en democratie 'kwetsbaar zijn'. Daardoor verdwijnen ons zelfvertrouwen en vertrouwen in veiligheid uit zicht. Furedi heeft die analyse toegepast op over-angstige ouders, maar hij gaat volgens hem ook op voor de samenleving als geheel.

Jean-Luc Nancy: Zie het vreemde in jezelf

Toen de Franse filosoof Jean-Luc Nancy in 1990 een harttransplantatie onderging, verzette zijn immuunsysteem zich hevig tegen deze indringer. Zijn lichaam begreep niet dat het vreemde hart zijn leven juist zou redden. Dat afweermechanisme vergelijkt Nancy in 'De indringer' met een samenleving die het vreemde probeert af te weren, zoals bij een overdreven angst voor vluchtelingen of moslims.

Die reactie lijkt natuurlijk: wat van buiten komt is gevaarlijk, of tenminste een beetje eng, omdat we het niet kennen. Maar zodra je probeert te begrijpen wát er anders is aan de buitenstaander, sta je al snel met lege handen. Een actueel voorbeeld: moslims worden vaak gezien als 'geloviger', maar zijn er in Nederland dan geen behoudende gelovigen? Of: moslims doen aan ritueel slachten. Maar dat deden Joden toch ook al?

Het gaat Nancy niet om zulke specifieke vergelijkingen, hij wijst er alleen op dat de vreemde ons confronteert met het vreemde in onze eigen samenleving. En dat is niet altijd een prettige denkoefening. We ontdekken dat wijzelf ook rare dingen doen of vinden. Met ons lichaam werkt dat net zo, want ook daar komt de dreiging niet alleen van buiten: kankercellen worden door ons eigen lichaam aangemaakt. Het vreemde zit van binnen.

maandag 9 november 2015

Maria Fourier over tolerantie

Een aanrader:
http://www.mariafoerier.nl/gelijke-behandeling

Tolerantie is niet neutraal


Tolerantie is niet meer neutraal

door Bart Top  

Nederland kent voor het eerst in zijn geschiedenis een meerderheidscultuur, die kan worden gekenschetst als liberaal, seculier en blank. Dat verklaart volgens James Kennedy, hoogleraar Nieuwste Geschiedenis aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, waarom er minder verdraagzaamheid bestaat tegenover minderheidsgroepen.

U onderscheidt vormen van tolerantie. Kunt u dat toelichten?

De eerste vraag is: tolerant tegenover wie of wat? Tien jaar geleden scoorden Nederlanders hoog op tolerantie van afwijkend gedrag, lifestyle. Het accepteren van mensen met een andere etnische achtergrond zat op het Europese gemiddelde. Nederland scoorde samen met de Duitsers laag bij het tolereren van politiek extremisme.

Ik maak nog een onderscheid. Er is tolerantie als modus vivendi, als het dulden van meningen van andersdenkenden. Daarnaast is er tolerantie als ideologie, waarbij de dominante meerderheid gaat bepalen wat de inhoud van tolerantie is en degenen die niet meedoen als intolerant gelden en geen deel uitmaken van de gewenste tolerante gemeenschap.

In Nederland was traditioneel tolerantie een modus vivendi tussen minderheden, maar dat is veranderd.

Tot 1960 paste tolerantie in een verzuild model. Daarbinnen was het míjn verantwoordelijkheid als fatsoenlijk mens om anderen niet te kwetsen. Vanaf de jaren zestig kreeg juist de spreker een vrijbrief en moest de toehoorder tolerant zijn voor kwetsende uitspraken. Vrijheid en tolerantie worden dominante begrippen en bekrompenheid en intolerantie moeten het ontgelden. Tolerantie krijgt een militante vorm en wordt iets wat ánderen moeten leren. Komen in die jaren tolerantie en godsdienstvrijheid al met elkaar in conflict?

Godsdienst krijgt een intolerante naam en moet bewijzen dat zij niet bekrompen, intolerant en rigide is. Dat minister Verdonk van moslims eist dat zij kritiek moeten leren incasseren, past bij dat patroon.

Er blijft dan wel tolerantie over: het bestaansrecht van religieuze groepen wordt niet aangetast.

Natuurlijk hoopte men in de politiek, dat de kerken en christelijke partijen allemaal zouden ontploffen. Maar de bescherming en de rechten van minderheden bleven overeind.

Er kwam een ideologische vorm van tolerantie op, zonder dat de bestaande modus vivendi helemaal verbroken werd. Dat geldt tot op de dag van vandaag. Ik denk dat er in Nederland een sterke traditie bestaat van respect voor minderheden, die niet zo gebruikelijk is in andere landen. Het is een levende traditie die wel zwaar onder vuur ligt. Er is voor het eerst een liberale, seculiere, blanke meerderheidscult u u r. Past de discussie over de Nederlandse identiteit in die ontwikkeling?

Ja, men ziet die discussie vaak als een reactie op het feit dat de nieuwe minderheden die identiteit zouden bedreigen. Maar de behoefte aan een sterke identiteit komt vooral voort uit het gegeven dat het voor de eerste keer in lange tijd überhaupt denkbaar is, dat er een meerderheid van Nederlanders achter een dergelijke identiteit, een gezamenlijke cultuur zou kunnen en willen schuilen. Door de verzuiling was dat eerder ondenkbaar.

Een effect van die liberale, seculiere, blanke meerderheid is dat de waarde van godsdienstvrijheid niet meteen wordt gezien. Hoewel die de laatste drie eeuwen als een kernbegrip gold van een vrije samenleving. Nu worden er vragen bij gesteld, zoals door de VVD, die artikel 1 van de grondwet boven alle andere artikelen wil stellen. Dat is een breuk met drie eeuwen vrijheidstraditie, want de hele moderne orde is op godsdienstvrijheid gebaseerd, op de vrijheid van minderheden om hun geweten te volgen zonder dwang van de staat.

Heeft u een verklaring voor die snelle omslag?

Kenmerkend voor Nederland is de dominante kijk op dingen, zoals vrijheid van onderwijs. Daarover bestond lang consensus zonder dat het model ooit echt uitgedaagd is. Dan ontstaat er een crisis, de angst voor de islam, 9/11, en worden problemen zichtbaar. Je krijgt een massale bekering waarin al die problemen die onbespreekbaar waren, centraal komen te staan en de consensus er niet meer toe lijkt te doen. Het patroon is: eerst niet ontvankelijk voor kritiek, een plotselinge crisis en dan ómgaan. In een land dat minder consensusgericht is, wordt dit debat vaak eerder gevoerd.

In 2000 schreef u: 'Gelukkig is de meerderheidscultuur heel tolerant.' Zou u dat nog zo opschrijven?

Ik kom uit de VS, waar meerderheden ontzettend dwingend kunnen zijn, the winner takes it all. Ik denk niet dat het in Nederland die vormen heeft aangenomen. Maar de tolerantie neemt af. Dat zie je aan het debat over de islam. Het is een verontrustende vorm van meerderheidsdenken, die zichzelf verlicht en bevrijd acht en zich opstelt tegenover een minderheid die dat niet zou zijn. Dat is in de eerste plaats slecht voor die minderheid. Het tweede probleem is dat er nauwelijks zelfreflectie plaatsvindt bij de meerderheid.

U vindt dat na de moord op Van Gogh Nederland de kluts kwijt is en in een identiteitscrisis verkeert.

De laatste jaren bestaat de neiging een nieuwe mono-identiteit op te bouwen. Een ongelukkige tendens, omdat mensen meerdere identiteiten hebben. Als je een robuuste definitie van Nederlanderschap wilt, is het in je eigen belang om die identiteit flexibel te maken, zodat andere identiteiten daar onderdeel van kunnen zijn. Het is prima meer aandacht te besteden aan identiteit, meer nadruk op goed burgerschap naar nationale snit, op Nederlandse geschiedenis. Maar dan wél op een brede, inclusieve manier die ook andere identiteiten als bouwsteen ziet. Is er een breuk met de verzuilingsgedachte? Ja, zelfs als je meer ruimte geeft voor verscheidenheid binnen die Nederlandse identiteit. Want die nieuwe identiteiten zullen nooit zo robuust en uitgebouwd zijn als tijdens de verzuiling. Wat het betekent om een moslim-Nederlander te zijn in 2010 zal nooit parallel lopen met wat het Nederlander-zijn voor een katholiek in 1950 inhield.

De omstandigheden zijn veranderd en die moslim zal meer onderdeel worden van de gedeelde samenleving dan destijds de katholiek. Ondanks zichtbare verschillen zoals het hoofddoekje. Naar mijn mening zou je hoofddoekjes en zelfs burka's moeten tolereren.

Maar in Nederland wordt deze levensstijl niet meer als onschuldig gezien, maar als een bedreiging. Daaruit blijkt dat tolerantie de publieke orde als uitgangspunt neemt.

Als tolerantie de orde dient door conflicten te vermijden en afwijkende meningen te dulden, dan ben je wel tolerant. Maar zodra Nederlanders ervan overtuigd zijn dat afwijkend gedrag een bedreiging kan vormen voor de openbare orde, is het gedaan met het tolereren. Tolerantie is hier geen onveranderlijke ethische norm. En als ze de sociale cohesie en vreedzame openbare orde niet langer bevordert, dan heeft ze nauwelijks bestaansrecht meer.

maandag 26 oktober 2015

Je zou het van moralisme bijna barstende Nederland wat ontspanning wensen

Ger Groot − 25/10/15, 22:52
© Flickr/Orse.
Ergens in een verdwaalde krant lees ik dat de Noorse televisie in 2003 een acht uur durende uitzending maakte van de treinreis Oslo-Bergen, gezien vanuit de cabine van de machinist. 'Slow'-televisie voor gehaaste en gestresste mensen - en tegelijk iets wat zich goed met een land als Noorwegen associëren laat. Je ziet er vanzelf kalme houthakkerstypen bij, in een land van ruisende bossen met een schoon milieu.
Geen wonder dat zo'n uitzending goed viel in een land dat wel modern is maar het contact met 'slow nature' nog niet helemaal is kwijtgeraakt.

Die laatste conclusie werd in het stuk niet expliciet getrokken. Ik dacht haar er onwillekeurig bij. Maar bijna op hetzelfde moment kwam mijn herinnering de vanzelfsprekendheid verstoren. Want dergelijke uitzendingen waren in 2003 bepaald niet nieuw. Ik moet ze - denk ik - al in de jaren '80 hebben gezien. Op de Nederlandse televisie werden ze uitgezonden in de nachtelijke uren. En ook zij waren een, zij het kortstondig, succes.

Eén ding doorkruiste mijn logica echter gevoelig. De gefilmde treinreizen uit die jaren kwamen helemaal niet uit Noorwegen. Aanvankelijk lieten ze voornamelijk schilderachtige tochtjes zien door het Zwitserse of Duitse hooggebergte. Later verdween zelfs dat natuurschoon en toonden ze banale plattelands- of zelfs industriestreken. Een paar uur met een boemetje van, pak weg, Duisburg naar Osnabrück. Rustgevend was het wel.
  •  
    Hoe minder we weten van een land, des te sneller beschouwen we de eerste de beste indruk als kenmerkend.
Idealistische filosofen
Maar zou ik daaruit moeten concluderen dat Duitsers dus kennelijk net zo'n rustieke hang naar kalmte en bespiegeling zouden hebben als de Noren? Idealistische filosofen, waarvan dat land er altijd veel heeft gehad, zouden het waarschijnlijk graag denken. Maar één blik op het Ruhrgebied of het zakencentrum van Frankfurt verjaagt die droom. En dus vind ik dat soort filmpjes automatisch een stuk minder typerend voor Duitsland dan voor Noorwegen, dat ik alleen maar ken van bosrijke posters in reisbureaus.

Hoe minder we weten van een land, des te sneller beschouwen we de eerste de beste indruk als kenmerkend. Bij mensen gaat dat precies zo. Wanneer ik als part-time allochtoon in Spanje ben, staat alles wat ik doe automatisch in het licht van mijn Nederlanderschap. Ben ik stipt op tijd bij een afspraak, dan is dat een teken van mijn noordelijke precisie. Ga ik boodschappen doen met een meegenomen tas, dan ben ik een milieubewuste Nederlander. Ga ik vroeger naar bed dan de nachtbrakende Spanjaard, dan wreekt zich mijn calvinistische inborst.
Calvinist
Niets maakt het uit wanneer ik zeg helemaal geen calvinist te zijn, dat Nederlanders niet zo vreselijk stipt zijn, en trouwens ook niet zo milieubewust. Na jaren van tegenspraak heb ik me er maar bij neergelegd dat er in weerwil van mijn uitgesproken feminisme-scepsis nog altijd een waas van vrouwvriendelijke progressiviteit om mij hangt.

Wanneer ik in eigen land kranten en columnisten lees, hoor ik over dat soort mechanismen veel ophef, verontwaardiging en protest opklinken. Racisme, xenofobie, sexisme: het kan allemaal niet op - ook al zijn de aanstootgevende symptomen in hun alledaagsheid nauwelijk het vermelden waard. Vreemd genoeg maakt die alledaagsheid ze juist tot een wereldprobleem. Want je zult er maar op elk moment van de dag mee geconfronteerd worden. Tja, dat is zo - daar kan ik van meepraten.
  •  
    Je zou het van moralisme bijna barstende Nederland graag wat meer gevoel voor betrekkelijkheid en ontspanning toewensen.
Generalisaties
Maar laten we de zaken niet erger maken dan ze zijn. De meeste van die generalisaties en snelle oordelen zijn simpelweg de producten van de manier waarop onze geest werkt. Dat geld voor die van mij - die Noren stereotypeert en zich tegelijkertijd zelf Nederlands gestereotypeerd ziet worden, net zo goed als voor die van de ophefmaker die achter elke 'vanzelfsprekendheid' de schaduw ziet van de racist, de sexist, enzovoort.

Ja, die laatsten bestaan. Maar ze zijn zeldzamer dan de verontwaardigingsdrang die ze zo graag op heterdaad zou betrappen veelal denkt. Van de weeromstuit ziet hij daardoor overal wandaden en kwaadaardigheid. En maakt zich zo - ironisch genoeg - zelf schuldig aan wat hij aanklaagt door elke toevalligheid met een boze vinger na te wijzen.

Je zou het van moralisme bijna barstende Nederland graag wat meer gevoel voor betrekkelijkheid en ontspanning toewensen. Misschien zou een rustgevende treinreis op de slow-tv helpen. Niet Noors of Duits, maar gewoon van Zwolle naar Leeuwarden, liefst met de nodige vertragingen. Hoe langer hij duurt, des te leger en kalmer het in het hoofd wordt. Daar kan de NS vast wel voor zorgen.

zaterdag 17 oktober 2015

Twijfel

Het voordeel van de twijfel

Leonie Breebaart − 15/10/15, 10:37
© Jenna Arts.
Scepsis is eindexamenonderwerp van het vak filosofie. Tot dat eindexamen, mei volgend jaar, stellen Nederlandse denkers daarom bij tal van onderwerpen de vraag: Hoe weet je dat eigenlijk? Een serie over het voordeel van de twijfel.
  • Voorafgaand aan het eindexamen vwo, dat mei volgend jaar begint, publiceert Trouw vanaf vandaag elke twee weken een aflevering van de serie 'Hoe weet je dat eigenlijk?'. Die vraag leggen we steeds een andere filosoof voor. Daarbij komen de volgende terreinen aan bod: gezondheidszorg, kunst, media, politiek, liefde en seks, techniek, natuur, wetenschap, religie, economie, en identiteit.

    In de eerstvolgende aflevering van donderdag 29 oktober legt Ton Derksen uit waarom de Nederlandse rechtspraak zijn sceptische vragen nodig heeft: "Politiemensen en juristen maken elementaire denkfouten die hun brein hen automatisch meegeeft." Door zulke denkfouten zit de Turkse zakenman Hüseyin Baybasin, die in 2002 tot levenslang werd veroordeeld, onschuldig vast, zegt Derksen.
Opinies, beweringen, pleidooien: we horen en lezen er dagelijks een heleboel, en lang niet alleen in de krant. Over handelsmissies bijvoorbeeld, over de aankoop van twee Rembrandts of over ruziënde gelovigen.

Als moderne burgers willen we graag meepraten over kwesties die het nieuws halen. Maar het vervelende is, dat de vragen die we eerst beantwoord zouden willen zien om te kunnen meedenken vaak helemaal niet aan bod komen. Hoe weet je wat kunst is? Moet de economie altijd maar doorgroeien? Is het wel gezond om bezig te zijn met je gezondheid? Hoe weet je dat God bestaat?

Zulke vragen klinken misschien kinderlijk, of zelfs een beetje dom, maar als we er nooit bij stilstaan, verliezen we gemakkelijk onze interesse in het debat. Het lijkt dan alsof 'iedereen maar wat roept' of juist dat 'elke mening respect verdient'.

Deugd
Toch valt er over al die botsende meningen best iets te zeggen: ze kunnen goed of juist slecht onderbouwd zijn. Vaak is er niet lang nagedacht over de 'domme vraag' die zogenaamd vanzelf spreekt en die daarom door niemand meer wordt gesteld. Om die naar boven te halen zouden we vaker kunnen vragen: 'Hoe weet je dat eigenlijk?' Anders gezegd: durven twijfelen.

Twijfelen is een deugd, want het leidt ertoe dat we even stilstaan voor we naar het antwoord rennen. Het is ook een deugd die training vraagt, en nergens wordt voor die training zo consequent de tijd genomen als in het filosofieonderwijs. Stilstaan, vragen stellen, nadenken, argumenteren: dat leert een scholier die voor dat vak heeft gekozen.

Met ingang van dit schooljaar worden middelbare scholieren nog extra gekneed in die kunst, want het eindexamenonderwerp in het filosofieonderwijs is de komende jaren: 'scepsis', aan de hand van het leerboek 'Het voordeel van de twijfel' van Tim De Mey.

Trouw sluit tot dat eindexamen aan bij het thema 'scepsis' met een reeks artikelen, die de kunst van het twijfelen demonstreren aan de hand van actuele onderwerpen. Daarbij komen heel verschillende terreinen aan bod: van de rechtspraak tot liefde en seks en van techniek tot het godsgeloof. Op al die gebieden zullen Nederlandse filosofen hun sceptische vragen afvuren: 'Hoe weet je dat techniek ons vooruithelpt?' En: 'Hoe weet je wat echte liefde is?'
  •  
    De filosoof prikt net zo lang in het rotte hout van onze zekerheden tot hele verdiepingen naar beneden komen
Radicale scepsis
Over het nut van scepsis zullen filosofen niet snel twijfelen: die is de motor van de wijsbegeerte. De markantste filosofen uit de Europese geschiedenis, zoals Socrates, René Descartes en Immanuel Kant, danken hun roem aan de radicale scepsis waarmee ze ideeën onderuithaalden waarop eeuwenlang braaf was voortgebouwd.

Socrates stelde jonge Atheense mannen zulke scherpe vragen dat ze wel moesten toegeven dat hun ideeën op drijfzand stonden. Descartes ondervroeg zichzelf zó kritisch, dat hij ten slotte nog maar één zekerheid overhield: er moest iemand zijn die dacht wat hij dacht, namelijk hijzelf - het 'cogito ergo sum'. En Kant bekende ruiterlijk dat filosofen na eeuwenlang denkwerk nog steeds niet hebben bewezen dat er buiten ons denken überhaupt een andere wereld en andere denkende wezens bestaan. Dat noemde hij 'het schandaal van de filosofie'.

De filosoof prikt net zo lang in het rotte hout van onze zekerheden tot hele verdiepingen naar beneden komen. Dat klinkt niet erg sympathiek en zeker niet constructief.

Moeten we die radicale twijfel niet aan haarklovende filosofen overlaten? Zijn sceptici niet gewoon vervelende twijfelaars, die overal vraagtekens bij zetten zonder met een werkbaar alternatief te komen?

Negatievelingen
Die negatieve bijklank heeft het woord scepsis inderdaad in het gewone spraakgebruik. Sceptici, dat zijn negatievelingen. Als je met hen in een museum langs een modern schilderij loopt, beweren ze: 'Dat kan mijn kleine zusje ook'. Als je een boom wilt opzetten over de vraag of rechters te streng straffen, zeggen ze: 'Ik vertrouw rechters sowieso niet'.

Zulke scepsis is inderdaad weinig zinvol. Het is ook geen filosofische scepsis. Want die is er nooit op uit de deur dicht te gooien, maar juist om een gesprek te beginnen.

Waarom lijkt dit schilderij dan op een kindertekening? Is het vonnis van die rechter wel rechtvaardig? Filosofische scepsis breekt eerst af, maar met het doel verder te komen, of beter gezegd: dieper. Want op een vloer die wankelt, kun je niet bouwen. En een theorie wordt pas sterk als hij van alle kanten is bevraagd.
  • © Jenna Arts.
  •  
    Mensen die gewoon aan het werk willen zijn niet altijd dol op die filosofische vertraging
Dat is niet alleen zo in de geschiedenis van de filosofie, waar de ene reus voortbouwt op de twijfels van de andere reus. Zo werkt het ook in het maatschappelijk debat: om een oordeel te verstevigen, moet je het sceptisch onderzoeken. Wat bedoel je eigenlijk als je praat over rechtvaardigheid, over kunst, over gezondheid, over God?

De filosofen die de lezers van Trouw de komende maanden willen uitdagen met hun 'domme vragen' zullen misschien in eerste instantie verwarring en irritatie wekken. 'Hoe ik dat weet? Dat spreekt toch vanzelf?' Maar hopelijk leiden hun twijfel-exercities uiteindelijk tot interessantere gesprekken.

Gevoel voor rechtvaardigheid
Mensen die gewoon aan het werk willen - juristen, ontwerpers, natuurbeschermers, politici en misschien ook scholieren - zijn niet altijd dol op die filosofische vertraging. Want scepsis houdt op en problematiseert wat voor anderen vanzelfsprekend lijkt. Zo heeft wetenschapsfilosoof Ton Derksen weinig vrienden bij het Openbaar Ministerie. Dat hij steeds gaten prikt in de bewijsvoering van het OM, wordt daar niet op prijs gesteld. Maar Derksen doet dat niet om te pesten; hij wordt gedreven door zijn gevoel voor rechtvaardigheid.

Op het eerste gezicht lijkt scepsis te leiden tot morele onverschilligheid. Niets is zeker, en daarmee dreigt het gevaar dat we helemaal geen kompas meer overhouden. Maar een dogmatisch gelijk dat geen sceptische twijfel toelaat, is misschien nog gevaarlijker, zowel in de rechtspraak als in de politiek, of in de kerk. En evengoed aan de keukentafel thuis als in de klas.

Onverdraagzaamheid jegens andersdenkenden maakt elk serieus gesprek onmogelijk. Met de vraag 'Hoe weet je dat eigenlijk?' zou dat gesprek juist op gang kunnen komen.

'Scepsis is geen twijfelzucht, maar aandachtig schouwen'

Dirk Oosthoek is leraar filosofie op het Melanchton Schiebroek in Rotterdam, maar leidt ook filosofiedocenten op en is betrokken bij het uitdenken van de eindexamenprogramma's. Hij is blij met het thema scepsis. Het biedt leerlingen de ideale 'toolkit', de gereedschapskist om ondoordachte vooronderstellingen die ze tegenkomen te bekritiseren. Dat zulke kritiek zou leiden tot onverschillig relativisme, bestrijdt hij: "Scepsis wordt vaak gezien als twijfelzucht, maar eigenlijk betekent het: aandachtig schouwen."

Lukt dat aandachtig schouwen scholieren wel in deze tijd van afnemende concentratie?
"Dat lukt zeker. Ik ben vaak verbaasd over het niveau van eindexamenleerlingen. Ze leren in dit vak echt wikken en wegen. Vorig jaar ging het over de vrije wil. Toen moesten ze daarover tien visies beheersen. En dat lukt ze gewoon. Dat gaat straks met scepsis ook gebeuren."

Tien visies: dat klinkt wel erg theoretisch.
"Je moet het natuurlijk aantrekkelijk brengen. In de les heb ik het vaak over Ton Derksen, die in deze serie in Trouw ook aan het woord zal komen. Dan laat ik zien hoe hij verdachten vrij kan krijgen, puur door de argumentatie van de rechtbank kritisch te bekijken. Dat spreekt aan."

Wat kan de krant bijdragen?
"Actueel lesmateriaal. Maar het is ook prettig dat filosofen hun sceptische vragen loslaten op onderwerpen als kunst, democratie en economie. Dat is een mooie voorzet voor ons om samen te werken met docenten van andere vakken, zoals maatschappijleer."

Jan Verweij werd twee jaar geleden uitgeroepen tot leraar van het jaar. Hij geeft filosofie aan het het Sint-Odulpuslyceum in Tilburg en was aanvankelijk niet erg enthousiast over het thema.
"De afgelopen jaren ging het in het filosofieonderwijs op de middelbare scholen over de vrije wil, deugdethiek, rede en religie. Die onderwerpen leken me relevanter."

Maar inmiddels is hij een stuk enthousiaster. "Ik dacht dat het een nogal theoretische aangelegenheid zou worden. Het tegenovergestelde blijkt het geval te zijn."

Hoezo dan?
"Leerlingen vragen snel respect voor zomaar een mening. Dat vind ik flauwekul. Waarom zou je respect moeten hebben voor de mening van een ander? Ik kan de grootste onzin verkondigen. Kom met bedenkingen, tegenargumenten. Dat is wat mijn leerlingen aan het einde van dit schooljaar moeten kunnen. Door de nieuwe examenstof leren scholieren kritisch omgaan met informatie. En dat kunnen ze wel gebruiken."

woensdag 30 september 2015

Geluk .....

Geluk is iets tussen Boeddha en Frank Boeijen

Psychologie
Op zoek naar het wezen van geluk kwam psycholoog Ap Dijksterhuis uit bij tevredenheid en gemoedsrust, het idee dat het leven zin heeft.

‘Er is geen weg naar geluk, geluk is de weg.” Is dat wat geluk is? Of is dit een betere omschrijving: „Geluk is een hangmat waarin je lui ligt in een wezenloze stilte”?
In het eerste hoofdstuk van zijn nieuwe boek Op naar geluk haalt Ap Dijksterhuis beide definities aan, van de Boeddha en van de Nijmeegse Nederpopzanger Frank Boeijen, en nog een handvol andere. Niet dat hij denkt dat Frank Boeijen wat geluk betreft een onontkoombare autoriteit is. „Hoewel...”, zegt Dijksterhuis in zijn werkkamer, negenhoog in een kantoortoren van de Radboud Universiteit: „We zijn hier natuurlijk wel in Nijmegen. Hij woont dáár.” Hoofdknik richting het raam. En een grijns.
Maar nee, sociaal psycholoog Dijksterhuis had deze definities in eerste instantie bij elkaar gezocht omdat ze van heel uiteenlopende personen zijn: „Niet alléén van oude Grieken, die staan er al genoeg in het boek.” En omdat ze verschillende eigenschappen van geluk beschrijven. Dat geluk een proces is, iets waaraan je kunt en moet werken, en geen momentopname. Dat geluk gepaard gaat met een houding van tevredenheid en gemoedsrust. Geluk is ook iets wat iedereen van nature nastreeft: iedereen is een gelukszoeker. En geluk overstijgt simpel genot: wie gelukkig is, heeft het idee dat zijn leven zin heeft.
Maar bovenal had Dijksterhuis deze definities bij elkaar gezocht omdat hij geen enkele bestaande definitie van geluk goed genoeg vindt. Onderzoekers vragen mensen meestal naar hun ‘tevredenheid met het leven in het algemeen’, maar dat is volgens Dijksterhuis eerder een operationalisatie dan een definitie, iets waardoor onderzoekers afspraken met elkaar over geluk kunnen maken en er onderzoek naar kunnen doen. „Er is veel goed onderzoek naar geluk gedaan”, zegt hij, „en er zijn best veel misverstanden over. Wie zou voorspellen dat de meeste mensen die in een rolstoel terechtkomen na een paar maanden al weer op hun oude geluksniveau zitten? Dat was één van de redenen om dit boek te schrijven: er is heel veel concrete kennis over geluk.”
Maar ‘tevredenheid met het leven in het algemeen’, dat vindt Dijksterhuis dus geen inspirerende omschrijving. En hij wilde graag een inspirerend boek schrijven. „Het liefste heb ik dat iedereen aan het eind van hoofdstuk één voor zichzelf een beeld heeft: dit is voor mij geluk.” Zijn eigen beeld van geluk, schrijft hij daar, ontleent hij aan de Boeddha: „Geluk is een naar binnen gerichte glimlach.”
Daarmee is de toon gezet. Ongeveer een derde deel van Op naar geluk , nadrukkelijk méér dan bij andere populair-wetenschappelijke boeken over geluk, is gewijd aan traditioneel ‘oosterse’ ideeën, zoals meditatie, leven in het nu en het leren beheersen van irritante opdringerige gedachten en gevoelens. De ‘westerse aanpak’ om gelukkig te worden, schrijft Dijksterhuis, probeert vooral de inhoud van het bewustzijn mooier te maken door gedrag dat geluk bevordert. Bijvoorbeeld door minder materialistisch te zijn, prettig met andere mensen om te gaan, een hobby te vinden die bij je past. De ‘oosterse aanpak’ bestaat uit controle krijgen over het eigen bewustzijn, door het te trainen en beter te begrijpen hoe het werkt.
Naar die ‘oosterse aanpak’ is minder experimenteel onderzoek gedaan; Dijksterhuis moet er meer leunen op filosofie. Desondanks noemt hij zijn hoofdstuk over gemoedsrust „het belangrijkste deel van het boek”. Zijn groep is net begonnen met onderzoek ernaar; net als zelfvertrouwen (een typisch ‘westers’ begrip) blijkt ook gemoedsrust zeer sterk samen te hangen met geluk.
U schrijft dat gedachten en gevoelens slechts passeren en geen invloed hebben op je bewustzijn. Maar als je je gedachten verandert, veranderen je gevoelens toch mee? Dat is de basis van cognitieve therapie.
„Nou, ik bedoel meer dat het bewustzijn één grote stroom is van gedachten, gevoelens en waarnemingen, maar dat heeft allemaal geen invloed op het bewustzijn zélf, het zijn allemaal passanten. Je moet het bewustzijn zien, en dat komt ook uit het boeddhisme, als een spiegel die allerlei beelden kan weerkaatsen, maar die beelden hebben geen invloed op de spiegel zelf. Het helpt enorm om je eigen bewustzijn ook als zo’n spiegel te zien. Maar je hebt gelijk: je gedachten en gevoelens hebben wel invloed op de gedachten en gevoelens die daarna komen.”
Dus het helpt om gedachten en gevoelens te zien als iets wat geen invloed heeft, want dan hebben ze minder invloed?
„Ja, dat is eigenlijk het idee. Dit is een beetje subjectief, maar ik heb daar zelf heel veel aan gehad. Op het moment dat iets een beetje tegenzit, ga ik boven mijn eigen bewustzijn hangen en kijk ik naar wat er voorbijkomt. En dan denk ik, pfff, niet zo belangrijk. En dan gaat het weer goed. Dat kun je jezelf aanleren.”
Waar hangt u dan ongeveer?
Hij lacht. „Een paar meter boven mezelf, recht erboven. En dan zie ik mezelf zo zitten. Je lacht jezelf ook een beetje uit – of niet jezelf, maar die gedachte, of die emotie.”
Waarom vindt u dit het belangrijkste deel uit het boek?
„Omdat het je echt enorm kan helpen om gelukkiger te worden, als je leert afstand te nemen van je eigen bewustzijn. En je te realiseren dat wat zich daar afspeelt niet de kern is van wie je bent. Ik vind wat Sam Harris daarover zegt heel mooi.” Dat is een Amerikaanse filosoof die zich in zijn boeken keert tegen religie en voor spiritualiteit. „Harris zegt: je kunt kiezen, óf je bent gijzelaar van je eigen gedachten, óf je kijkt van een rustige afstand naar wat er allemaal gebeurt.”
Dijksterhuis haalt hier ook cabaretier-filosoof Paul Smit aan; die vergeleek de zeurende stem in ons hoofd met Waldorf en Statler, de Muppets die vanaf het balkon overal commentaar op hebben en zo irritante gedachten en gevoelens genereren. „Het helpt als je die stem niet ziet als jezelf. Vooral bij negatieve emoties.”
U beschrijft verschillende soorten negatieve emoties: emoties ‘die je niet altijd kunt vermijden’, emoties ‘die soms functioneel zijn’ en emoties ‘die het vermijden waard zijn’. Wat is het verschil precies?
„Bezorgdheid en verdriet, in de eerste groep, zijn emoties die je niet hoeft te vermijden. Die zijn onderdeel van sociaal leven: als jij van iemand houdt, zul je een keer ergens bezorgd en wellicht ook verdrietig over zijn. Dat is helemaal niet erg, laat dat maar toe, maar niet te lang. Dan zijn er emoties als angst, die je erop wijzen dat iets niet goed gaat. Of schaamte en spijt, daarvan kunnen we leren dat we niet nog eens iets stoms doen. En woede kan je energie geven. In die zin zijn die emoties functioneel. Maar diezelfde emoties zijn ook vaak helemaal niet functioneel, dan heb je er alleen maar last van. En de derde groep bestaat uit emoties waar je eigenlijk vrijwel nooit iets aan hebt. Zoals jaloezie. Dat moet je gewoon helemaal niet doen.”
Waarom hebben we het dan?
„Tja, er zijn evolutionair psychologen die zeggen dat het de band tussen man en vrouw verstevigt. Nou, het zal wel, maar dan nog zou ik zeggen: je hebt er alleen last van. En als je bij een mooie prestatie van iemand anders bijvoorbeeld bewondering zou voelen, dan zou dat ook motiverender zijn dan jaloezie. Jaloezie is een waardeloze emotie.”
Waarom vindt u bezorgdheid en verdriet geen waardeloze emoties? Ze voelen vervelend en komen ongevraagd op...
„Goed punt. Maar van verdriet en bezorgdheid hebben andere mensen in elk geval geen last. Van jaloezie en kwaadheid wel. Verdriet is alleen erg voor anderen als je heel erg in de put zit. De oude Grieken zeiden al: verdriet is een gast die je op tijd weer buiten moet zetten. Het is niet erg als je soms bezorgd bent, of verdrietig, maar op een gegeven moment is het húp, wegwezen.”
U noemt depressie als één van de omstandigheden waar mensen niet aan kunnen wennen, terwijl mensen dus wel vrij snel terugkeren naar hun oude geluksniveau als ze in een rolstoel belanden. Waarom wennen we niet aan depressief zijn, of aan armoede, werkloosheid, slaapproblemen en chronische pijn?
„Volgens mij is dat niet goed onderzocht. Misschien heeft het ermee te maken waar het op ingrijpt. We weten bijvoorbeeld dat werkloosheid sterk samenhangt met zelfvertrouwen en met de hoeveelheid sociale contacten die je hebt. Terwijl je niet minder vrienden hebt als je in een rolstoel zit. En je kunt je voorstellen dat slaapproblemen of chronische pijn op een andere manier ingrijpen op geluk dan werkloosheid of armoede. Er zullen meerdere verklaringen zijn.”
U pleit ook een hoofdstuk lang voor geluksbevorderend overheidsbeleid en lessen gelukskunde op school: ‘Als burgers gelukkig willen zijn, moet de overheid niet alleen maar op het geld letten.’ Maar zou Nederland dan internationaal niet dalen, qua welvaart?
„Veel mensen denken dat geluk en economie, of welzijn en welvaart, communicerende vaten zijn, maar dat is niet waar. Als mensen gelukkiger zijn, gaan ze ook harder werken en hebben ze minder ziekteverzuim, dus dan komt het met die economie ook wel goed. En veel dingen die we kunnen doen zijn helemaal niet zo moeilijk. Je moet erop letten dat iedereen gelijk is voor de wet. Je moet veel gerichter aan armoedebestrijding doen, en opvang bij werkloosheid. Je moet langere vakanties, sabbaticals en zwangerschaps- en ouderschapsverlof bevorderen. Je moet echt investeren in onderwijs – grote investeringen in het onderwijs hebben trouwens vijf tot tien jaar later ook altijd positieve effecten op de economie. En ik vind het heel belangrijk dat geluk in het onderwijs een grotere plaats krijgt. Volgende maand ga ik daar een paar lezingen over geven aan mensen die in het onderwijs werken.”
U wilt eigenlijk dat geluksles onderdeel wordt van het curriculum?
„Precies. En ik begin hier op de universiteit: ik ga dit academisch jaar een cursus geluk geven, voor derdejaars studenten van de hele universiteit.”

Tips uit boek

1
Wees niet te veel met je eigen geluk bezig. Wie te veel op zichzelf gericht is, is ongezonder, voelt zich eenzamer en is minder gelukkig dan wie aan anderen denkt. Probeer anderen te helpen en gelukkiger te maken.
2
Leef niet elke minuut alsof het je laatste is . „Puberale kletspraat”, schrijft Dijksterhuis. Als je beseft dat je je geluk goeddeels in eigen hand hebt, „is er geen enkele reden om je op te laten jagen.” Hij citeert zijn collega Daniel Gilbert: als mensen zeggen dat je elke minuut moet leven alsof het je laatste is, laat dat vooral zien dat sommige mensen zelfs in hun laatste tien minuten nog dom advies aan anderen zouden geven.
3
Beteugel je hebzucht. Aan nieuwe spullen wen je snel, dus die maken je niet gelukkiger. Geef je geld liever uit aan ervaringen: etentjes, reizen, concerten, dingen leren. (Het onderscheid is trouwens niet keihard: soms voelen spullen als ervaringen, bijvoorbeeld als je er met vrienden van geniet.)
4
Breng tijd door met anderen. Uit onderzoek blijkt dat mensen zelfs al opfleuren van een praatje met een onbekende.
5
Neem een hobby (zeker als je boven de 40 bent), zegt Dijksterhuis). Zoek wat bij je past en zorg dat het iets is wat voldoening geeft en waar je van leert.
6
Doe één ding tegelijk. Zet je mail bijvoorbeeld niet continu aan, maar check die een paar keer per dag. Beantwoord elke mail ofwel onmiddellijk, of gooi hem weg, of zet op je to do-lijst wanneer je er iets mee gaat doen. Dan is het uit je hoofd.
7
Onderzoek waar je je vaak vervelend door voelt . Ook mensen die zichzelf heel sensitief vinden, zijn meestal maar gevoelig voor één of twee negatieve emoties, niet voor álle. Dus houd in een dagboekje de negatieve emoties bij die jij ervaart, en waardoor. Pak die gericht aan. Kijk er met afstand naar, lach jezelf uit om je woede of jaloezie, vergeef iemand die je iets heeft aangedaan en probeer verdriet van je af te schrijven.
8
Bedenk elke avond welke twee of drie dingen die dag goed zijn gegaan : de www-techniek ( what went well ).

Onbewust

Ap Dijksterhuis (1968) is hoogleraar sociale psychologie in Nijmegen, waar hij in 1996 cum laude promoveerde op onderzoek naar de onbewuste beïnvloeding van gedrag. Hij deed jarenlang onderzoek aan het onbewuste, ook een tijdje aan de Universiteit van Amsterdam. Bij het grote publiek werd hij bekend door zijn bestseller Het slimme onbewuste (2007). Een paar jaar geleden stapte hij over naar geluksonderzoek. Zijn deze week verschenen boek Op naar geluk vat het geluksonderzoek samen dat hij interessant vindt; de eerste publicaties van zijn onderzoeksgroep hierover komen eraan.

Benjamin Nadjib

Benjamin Nadjib uit Hamburg, die deze fotoserie maakte, ontdekte dat je bij het zien van een portretfoto altijd eerst naar de ogen kijkt. ‘Je ziet interessante nieuwe bijzonderheden,’ schrijf hij op zijn website, ‘zodra mensen worden gefotografeerd met hun ogen dicht. Er ontstaat ook een bijzondere connectie tussen fotograaf en geportretteerde, omdat die laatste zichzelf meer uitlevert aan de fotograaf dan bij een standaardportret.’

dinsdag 22 september 2015

maandag 21 september 2015

Democratie? Echt?

Het Brussels 'democratisch tekort' is een onzinnig cliché

Ger Groot − 17/09/15, 19:20
© afp. Vlaggen van de Europese Unie in Brussel.
column Het klonk nogal alarmerend, afgelopen vrijdag in deze krant: 'Alleen in naam zijn we nog democratisch' Thierry Baudet bediscussieerde in het Filosofisch Elftal met Frank Ankersmit het referendum over de toekomst van Nederland in Europa. Iets 'niet democratisch' noemen is een krachtig retorisch middel en tegelijk is volstrekt onduidelijk wat ermee bedoeld wordt.
  •  
    Wie 'democratie' letterlijk neemt, verstaat het als: 'Het volk heeft de macht'. Dat is nog nooit in de geschiedenis voorgekomen
Zelfs over de precieze staatkundige betekenis van het woord lopen de meningen uiteen. Laat staan over het lossere gebruik, waarin zo langzamerhand vrijwel alles 'ondemocratisch' kan heten: van klokgebeier op de zondagochtend tot gescheiden toiletten voor dames en heren.

Het wordt dus hoog tijd voor een ontnuchtering. Wie 'democratie' letterlijk neemt, verstaat het als: 'Het volk heeft de macht'. Dat is nog nooit in de geschiedenis voorgekomen. Zelfs in de oude Griekse stadstaten die soms doorgaan voor de 'echte' democratie, was het altijd een relatief kleine groep die het roer in handen had.

Daarbij ging het nog om relatief kleine gemeenschappen, waarin alle stemgerechtigden wel op één marktplein pasten. De liberale filosoof Benjamin Constant stelde bijna 200 jaar geleden al vast dat dat in moderne staten niet meer kan. Niet omdat die vele malen groter zijn, maar ook omdat wij inmidedels voor al dat bestuur geen tijd meer hebben. De antieke burger werkte niet; daar had hij zijn slaven voor. Daardoor kon hij zijn tijd vrijmaken voor de politiek, die van de weeromstuit zijn hoogste vervulling werd.
Politiek dier
Daarom noemt Aristoteles de mens een 'politiek dier' en heel wat moderne filosofen herhalen dat. Maar is dat wel waar, vraagt Benjamin Constant zich af. Hoe groter een land, des te kleiner de invloed van de burger. Moet die zijn hoogste vrijheid ervaren in een arena waarin hij één uit de massa geworden is? De burger heeft eieren voor zijn geld gekozen. Hij vindt nu zijn voldoening in de activiteit die zijn antieke voorganger verachtte: arbeid, handel, economie, aldus Constant. Liberaler kan het bijna niet.

De politiek wordt door de burger intussen bewust op afstand gezet. Hij stuurt er vertegenwoordigers heen om zijn belangen zo goed mogelijk te verdedigen, een soort van politieke 'outsourcing'. Meestal noemen we dat 'parlementaire democratie', waarmee de burger losvast verbonden is. En dat is prima, aldus Constant. Wie nog steeds denkt dat de moderne burger dezelfde is als de antieke, begaat dezelfde fout als de diehards die de Franse Revolutie in het honderd lieten lopen.

Constant zelf was daarvan nog maar nauwelijks bekomen.
Zo dramatisch hoeven we het niet te maken om te zien dat er op Europese schaal nu net zoiets gaande is. Je kunt dat betreuren - maar wie denkt dat kleine natiestaten het vandaag de dag alléén kunnen rooien is even anachronistisch als de Amsterdammer die in 1814 of 1648 een zelfstandige staat had willen uitroepen binnen de Singelgracht.
  • © ANP. Voorzitter van de Europese Commissie Jean-Claude Juncker.
  •  
    Het 'democratisch tekort' van de EU is niet groter dan dat van Den Haag
Afspraken maken
Wat voor Constant gold op nationaal niveau, geldt voor ons in een Europese dimensie. Is die daarom 'alleen in naam nog democratisch'? Ooit besloten Europese landen op regelmatige basis gezamenlijk te vergaderen, omdat ze nu eenmaal veel dingen te bespreken hadden. En, zeiden ze, we doen dat voortaan op één plek, waar we ook een bureautje neerzetten om onze besluiten af te handelen. Zo ontstond 'Brussel' en het bureautje werd een heus bureau.

Ondemocratisch? Afspraken maken en verdragen sluiten met andere landen hebben regeringen al eeuwenlang gedaan. En altijd was dat een kwestie van geven en nemen. Als het parlement vond dat er tevéél was weggegeven, ging het feest niet door. En gaat het nog steeds niet door, ook in de EU. Zelfs 'gekwalificeerde meerderheden' die in de besluitvorming inmiddels rechtskracht hebben, richten maar weinig uit wanneer een nationale regering ècht balsturig blijft.

Ook ik ben niet altijd gelukkig met wat er in Brussel gedaan en besloten wordt. En de huidige vluchtelingencrisis lijkt de onmacht van de EU alleen maar te onderstrepen. Maar stel je voor dat die crisis was uitgebroken zónder een Brussels orgaan van overleg en besluitvorming. Of dat elk Europees land er bij de economische en monetaire crisis van de afgelopen jaren alleen had voorgestaan. Pas dán was het onheil niet te overzien geweest.

Democratisch tekort
Het 'democratisch tekort' van de EU is niet groter dan dat van Den Haag. Constant besefte al in 1819 dat we het daarmee moesten doen - en dat dat niet erg was. Ook tegen Den Haag wordt soms gemord, maar dat hoort erbij.

Nattigheid voel je pas wanneer Baudet zijn pleidooi voor een 'terugverovering' van Nederland op de EU naadloos laat overlopen in een tirade tegen 'de politieke elite die het land op geen enkele manier vertegenwoordigt.' Benjamin Constant zou het grijze hoofd hebben geschud; in Den Haag zou ik er niet gerust op zijn.

Intussen heeft ook Europa een volwassen parlement met verregaande bevoegdheden. Eurosceptici lachen het honend weg. Kennelijk ligt democratie hen alleen na aan het hart wanneer ze tégen Europa pleit.  Als Amsterdammer kan ik mij levendig voorstellen dat mijn stadgenoten ooit schamper lachten over 'Den Haag'. Maar ook zij hebben ongelijk gekregen.

maandag 14 september 2015

Ik verheug me op mijn gebrekkigheid!

Ik verheug mij op gebrekkigheid’
Interview Joris Slaets

Ouderenarts Joris Slaets (62) zette het debat over de prijs van een gewonnen levensjaar op de kaart. Nu zijn idee is omarmd, wil hij een nieuw thema belichten: „Veiligheid staat in dit land boven leefplezier. Zonde. Men vergeet hier vaak een goed einde aan het leven te maken.”




Een licht dementerende man springt in de vijver tegenover zijn verzorgingshuis en begint baantjes te trekken. Paniek onder het verplegend personeel. De verpleeghuisarts grijpt de telefoon en belt ouderenarts Joris Slaets van het UMC Groningen. Wat moeten ze met deze man?

Slaets: „Ik zei: is de man verdronken? Nee, nee, de man kon uitstekend zwemmen. Dat deed hij zijn hele leven al. Het mocht alleen nooit van het personeel. Hij zou kunnen verdrinken. Maar waarom heeft het verzorgingshuis die zwempartij niet gefaciliteerd?”

Het is een favoriete anekdote van hoogleraar ouderengeneeskunde Joris Slaets (62). Hij vertelt in zijn kantoor, een sobere kamer in een statig pand van het Leids Universitair Medisch Centrum. Hier huist een instituut dat vitaliteit en veroudering onderzoekt. Slaets is er directeur. Tot een jaar geleden was hij klinisch geriater in het UMC Groningen. Slaets was tot begin dit jaar ook projectleider van het Nationaal Programma Ouderenzorg, een initiatief van het ministerie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

In twee gesprekken laat Slaets zijn licht schijnen over de ouderenzorg. Een kritisch licht, want hij vindt dat ouderdom in Nederland fundamenteel verkeerd wordt benaderd. Als een ziekte die je moet uitroeien. Slaets: „Die man die ging zwemmen in de vijver, dat is tekenend voor dit land. Veiligheid staat boven leefplezier. Dat is zonde. Men vergeet hier vaak een goed einde aan het leven te maken.”

Slaets is een pionier. Vier jaar geleden kreeg hij de hoon van veel medisch specialisten over zich heen. In een interview met deze krant durfde hij, als een van de eersten, te zeggen dat je oudere patiënten soms níét meer moet behandelen. Dat je niet altijd alle operatietechnieken, medicatie en techniek moet inzetten om mensen een maand langer te laten leven. Dat viel slecht. De omgekeerde wereld, vonden veel artsen. We kunnen mensen steeds beter behandelen, en dan komt Slaets met het idee dat we niet alles moeten doen om iemand beter te maken.

Toch bleek zijn idee er één van een visionair. Zijn pleidooi is inmiddels omarmd in de publieke en politieke discussie. Doktoren die een paar jaar geleden woest waren, agendeerden het onderwerp dit jaar zelf. In het rapport Niet alles wat kan, hoeft van artsenfederatie KNMG stellen doktoren zichzelf de vraag: „Wanneer houdt medisch ingrijpen op zinvol te zijn?”

Nu Slaets het debat over keuzevrijheid op de weg richting dood op de kaart heeft gezet, vindt hij het tijd voor de volgende stap. Samengevat: schrijf ouderen niet af als ze zwakker worden, en laat hun leefplezier de belangrijkste factor zijn bij elke beslissing in het leven.

Slaets spreekt met Belgische tongval, volume laag. Hij groeide op in Belgisch Congo. Een groot gezin met vijf kinderen. Een leven van verhuizingen. Congo, Nottingham in het Verenigd Koninkrijk, Groningen, Den Haag. „Ik hecht aan een stabiele basis. Die zit meer in de mensen om me heen dan in de fysieke omgeving. Mijn vrouw, mijn dochter, mijn hobby’s. Helaas heb ik moeten constateren dat in de Nederlandse ouderenzorg weinig aandacht is voor de rol die de belangrijkste verwanten innemen.”

Waar maakt u uit op dat de ouderenzorg niet gericht is op leefplezier?

„Ik zie vaak dat de veiligheidsmaatregelen in zulke huizen draconisch zijn. Waarom geen zachtgekookt ei serveren als iemand dat wil? Waarom geen borrel in de vroege middag? Mensen die zich bijvoorbeeld bevinden in een vergevorderd stadium van dementie, wat hebben we hun eigenlijk te bieden? Moeten we afpakken wat zij klaarblijkelijk graag willen? Er is een heel grote angst dat een oudere dood zal gaan, maar dat is helemaal niet zo erg. Veiligheid moet secundair worden aan leefplezier.”

„Hetzelfde geldt voor langer thuis wonen. Als een dementerende oudere thuis wil blijven wonen, dan roept meteen iedereen: ‘Ho! Gevaarlijk!’ Maar ouderen zeggen vaak: ik wil graag hier, thuis, overlijden. Dat mág toch? Ook al kleven daar lichte risico’s aan. Deze ouderen kiezen daar zelf voor.”

Een luier vervangen bij je moeder


De plannen van deze regering zijn er al op gericht om mensen, ook dementerenden, langer thuis te laten wonen. Mantelzorgers – vrienden, familie – vangen dan een deel van de zorg op.

„Mantelzorg is essentieel voor het leefplezier. Dat moet in alle plannen terugkomen, en dat zie je nu inderdaad gebeuren. Maar ik zie daar ook een groot gevaar. De mantelzorger moet zo min mogelijk echte zorgtaken uitvoeren, en vooral voor het plezier van de oudere zorgen. Je kunt je voorstellen wat het doet met je relatie als je een luier moet vervangen bij je moeder? Juist die persoonlijke relatie is het belangrijkste in de laatste jaren.”

U klinkt ineens fel, als u spreekt over leefplezier.

„Normaal ben ik erg rustig, hè. Maar dit doet me wat. Er is op dit gebied nog zoveel te winnen, maar weinig mensen zien dat. Dat frustreert me zo nu en dan.”

„Als je oud wordt verslijt alles. Dat is zo, dat blijft zo. De reparatiemechanismen van de mens zijn gebrekkig. Maar dan kunnen we toch proberen de levenslust te vergroten tegen het einde van het leven? Het is zonde om de rafels die ontstaan te ontkennen. We zijn in de zorg heel goed in het tegengaan van gevaar, maar niet in het creëren van welbevinden. Dat begint al met aan ouderen vragen wat ze eigenlijk zelf willen.”

Klinkt simpel, luisteren naar de patiënt.

„Het gaat erom de goede vragen te stellen. De belangrijkste: wat zou u als mens nog willen? Ik heb gemerkt dat er dan verrassende antwoorden komen. ‘Ik wil vooral nog oma zijn’, of ‘ik wil nog voor mijn huisdier zorgen’. Bijna altijd willen mensen in hun laatste jaren nog zoveel mogelijk goede tijd doorbrengen met geliefden. Dat klinkt eenvoudig, maar ons zorgsysteem is er niet op ingericht om dat te faciliteren.”

Gaat we in dit land kil om met ouderen?

Slaets valt even stil. „Kil? Dat zou ik zo niet zeggen, maar...”

Bij wijze van antwoord komt hij met een voorbeeld. Slaets was op een cursus in Indonesië en werd meegenomen naar een verpleeghuis in Soerabaya. Geld was er bijna niet. Eens in de zoveel tijd kwam er een arts langs die iedereen controleerde. Het huis lag in een volkswijkje. Een paar slaapkamers met een afdakje rond een dorpsplein. Maar wat gebeurde er wel? Mensen uit de buurt kwamen eten brengen, kinderen speelden op het pleintje. Er liep een hond rond, die iedereen kon aaien.

Slaets: „Er was eigenlijk niets. Geen medicijnen, vieze matrassen, nauwelijks medische hulp. Maar de sociale omgeving was zo warm. Die mensen waren echt gelukkig, omdat ze onderdeel bleven van de gemeenschap. Dat vond ik mooi.”

Vergelijkt u dat eens met Nederland.

„Hier staan schotten tussen de samenleving en de verpleeghuizen. Vaak weet personeel niet eens of de patiënt kinderen heeft, een partner, wat voor werk diegene vroeger deed. Daar kan het personeel niets aan doen, zij staan vaak onder grote tijdsdruk. Het uitgangspunt wanneer een oudere in een verpleeghuis komt zou moeten zijn: hoe maken we deze persoon gelukkig? Dat ontbreekt nu.”

In verpleeg- en verzorgingshuizen wordt toch al veel gedaan om leefplezier te vergroten? Bingomiddagen, muziekkapellen, kaartavonden...

„Professionals die proberen ouderen weer vrolijk te maken. Waar zijn we in vredesnaam terecht gekomen? Leefplezier ontstaat altijd in relatie tot anderen, en dat zijn vaker familie of vrienden dan professionals. Je wil niet dat familie op bezoek komt in een instituut. Op bezoek! Bij je geliefden. In Nederland worden mensen verleid om er niet op te anticiperen dat geliefden oud worden.”

Beangstigt het idee om ouder te worden u?

„Kwetsbaarheid drukt je in een hoek waarin je sociaal en betrokken moet zijn. Je kwetsbaar opstellen brengt je dichter bij belangrijke anderen. Door jaren dit vak te beoefenen kan ik nu zien dat kwetsbaarheid niet erg is. Als je pallet kleiner wordt, kun je nog steeds een mooi schilderij maken.”

Veel ouderen vinden het juist het belangrijkst niet te kwetsbaar te worden, om hun autonomie te behouden.

„Autonomie heeft geen zin zonder belangrijke anderen om je heen. Hoe minder autonoom je wordt, hoe belangrijker de verantwoordelijkheid van anderen wordt. Onze dwaze framing is: succesvol oud worden is jong blijven. Daar moeten we vanaf. Succesvol oud worden betekent je waardigheid behouden, ondanks slijtage.”

„Er zitten heel mooie dingen in oud worden. Angst voor de dood, dat is toch eigenlijk dwaas. Dorian Gray, hoofdpersoon in een roman van Oscar Wilde, liet een portret van zichzelf schilderen. Toen het af was, zei hij: ‘Vanaf nu is dit portret altijd mooier dan ik nu ben.’ Dat vind ik heel triest.”

U verheugt zich op gebrekkigheid?

„Ja. Volmondig ja. Succesvol leven is loslaten. Als je dat niet kunt, kun je niet gelukkig oud worden. Mijn strijd voor leefplezier zal met mijn pensioen niet zijn afgerond. Dat is niet erg. Mijn wereld wordt over een paar jaar kleiner. In het centrum van je leven sta je in een kleurenfoto, er gebeurt zoveel dat je het bijna niet uit elkaar kan houden. Straks trek ik me terug in een foto met grijstinten, waar steeds minder mensen op staan. Mijn echtgenote, mijn dochter. Ik verheug me daarop, het eenvoudiger maken.”

Veiligheid moet secundair worden aan leefplezier

Joris Slaets

dinsdag 30 juni 2015

De wereld bestaat niet.

Maarten Boudry: 'De wereld bestaat gewoon'

Sebastien Valkenberg − 25/06/15, 21:08
 
Interview U dacht dat de wereld om u heen bestond? Niet dus. Dat wil zeggen: als we filosoof Markus Gabriel mogen geloven. Hij maakt furore met zijn boek 'Waarom de wereld niet bestaat' (2014), dat sinds enige tijd ook in het Nederlands is vertaald. Alleen al in Duitsland verkocht hij tienduizenden exemplaren en hij is niet de enige. 'Wereldloochenaars' noemt de Gentse wetenschapsfilosoof Maarten Boudry dit type denkers. Boudry werkt aan een boek over illusies. Moeten we ons zorgen maken en twijfelen aan wat we altijd voor waar hadden aangenomen?
  •  
    De vraag moet zijn hoe aannemelijk een bepaald scenario is: totaal onwaarschijnlijk dus
  • © Tim Deschaumes.
    Maarten Boudry
"De stelling dankt zijn aantrekkingskracht vermoedelijk aan haar verrassende radicaliteit", zegt Boudry. "Hier is het principe werkzaam van de 'interpretatieve welwillendheid'. Als een keuterboertje zegt dat de wereld niet bestaat, hecht niemand daar waarde aan. Maar komt de uitspraak van een filosoof, dan oogt het plotseling heel diepzinnig."

Wat bedoelt Gabriel?
"Met zijn uitspraak 'de wereld bestaat niet' doelt Gabriel erop dat de totaliteit der dingen nooit gedacht kan worden in wat hij één enkel 'zinveld' noemt. Een tafel kunnen we zien, hoewel ook slechts van één kant, en dat geldt ook voor het glas hier voor me op tafel. Maar alle dingen in hun totaliteit vatten, dat gaat niet. Alleen haalt iedereen zijn schouders erover op als je het zo formuleert. Een boek met de titel 'De totaliteit der dingen kan niet gevat worden' verkoopt niet. Het succes van Gabriels boek is gebaseerd op een semantisch trucje. Dat hij zegt dat elfjes en eenhoorns wél bestaan, omdat ze in een zinveld als sprookjes voorkomen, maakt het nog prikkelender."

Maar Gabriel is niet de enige die het bestaan van de buitenwereld problematiseert. In hun laatste boek 'God bewijzen' (2013) doen filosoof Rik Peels en theoloog Stefan Paas het ook. Het lijkt een mode.
"Klopt. Maar bij Paas en Peels speelt iets anders mee. Zij hebben een religieuze agenda en willen God binnensmokkelen. Het bestaan van de buitenwereld kun je volgens hen niet beargumenteren, maar enkel aannemen. Zo creëren ze ruimte voor God. Voor hem zou immers hetzelfde gelden; het bestaan van God valt niet te funderen. Maar dat is volgens Paas en Peels helemaal niet erg! Argumenten schieten tekort, stellen ze. Voor hen is het dus doodnormaal om dingen te veronderstellen die we niet kunnen aantonen. De ene gelooft in de wereld, is dan de redenering, de ander in God.'

Terug naar de buitenwereld. Waar gaat het mis met redeneren?
"Het is onwaarachtig om de hypothese ernstig te nemen dat de wereld niet bestaat. Logisch is het mogelijk dat de buitenwereld niet bestaat. Misschien worden we gefopt door een kwade demon, zoals René Descartes suggereerde, of dat we in 'The Matrix' leven. In deze film denkt de hoofdpersoon dat de wereld rondom hem bestaat, maar al zijn ervaringen zijn illusies, opgewekt door supergeavanceerde computers. Waarschijnlijk is dit scenario echter niet. Alleen blijven filosofen vaak hangen in dit soort logische mogelijkheden.

"De vraag moet zijn hoe aannemelijk een bepaald scenario is: totaal onwaarschijnlijk dus. Je zou kunnen zeggen dat Paas en Peels de lat te hoog leggen. Ze houden vast aan een vorm van funderingsdenken en zoeken naar 100 procent zekerheid. En als ze die vervolgens niet vinden, zeggen ze dat je uiteindelijk niet kunt aantonen dat de buitenwereld er echt is."

Volledige zekerheid blijft dus uit. Aanleiding tot zorg?
"We hebben geen reden tot ongerustheid. Niet elke mogelijkheid is namelijk even waarschijnlijk. Dat miskennen de ontkenners van de buitenwereld. Ze vragen zich niet af wat de implicaties zijn van hun scenario. Ga eens na hoe onvoorstelbaar veel ingewikkelde ervaringen er bij mensen kunstmatig opgewekt zouden moeten worden als de buitenwereld hiervoor niet verantwoordelijk is. Alleen al voor het schuim op mijn biertje zou ik een computer of brein nodig hebben met een rekenvermogen dat elk voorstellingsvermogen te boven gaat."

Wat is het sterkste argument voor het bestaan van de wereld? Hoe kan de filosofie ons geruststellen?
"De buitenwereld is ontzettend betrouwbaar. 's Avonds ga je slapen en als je de volgende dag weer wakker wordt, ligt ze er nog precies zo bij als de vorige dag. Dat is de robuustheid van de dingen om ons heen. Je treft de wereld niet op het ene moment zus aan en het andere moment zo. Er is sprake van continuïteit en coherentie. Dan zijn er ruwweg twee opties. Iets of iemand is voortdurend bezig ons te voeden met valse prikkels die de suggestie wekken van echtheid. Dat is een nogal vergezochte en ingewikkelde verklaring. Of er is een buitenwereld die los van onze waarneming bestaat en er nog steeds is als we 's ochtends de ogen opendoen. Die verklaring is veel eenvoudiger. Trouwens, ik verdenk de wereldloochenaars ervan dat ze er in het dagelijks leven net zo over denken."

Ze zijn niet helemaal oprecht?
"Kijk maar naar hun handelen. Daaruit blijkt hoe weinig waarachtig hun standpunt is. Als puntje bij paaltje komt, redeneren ze net als iedereen. Je ziet dit trouwens vaker bij filosofen. Ze doen een heel radicale uitspraak met enorme implicaties, maar in hun eigen optreden spreken ze zichzelf tegen. Er is een beroemde anekdote van een postmoderne filosoof die tijdens een lezing heel ferm beweerde dat communicatie onmogelijk is. Uiteindelijk zouden we gevangen zitten in onze eigen denkbeelden en interpretaties. Dat weerhield hem er echter niet van om in de pauze gewoon naar huis te bellen, of zijn vrouw alvast een pizza peperoni in de oven wilde doen."

Stel radicale generalisaties op de proef door de consequenties inzichtelijk te maken. Is dat de les die we moeten trekken?
"Problematisch aan een uitspraak zoals 'De wereld bestaat niet' is dat ze universeel van aard is. Het is filosofie met de grove borstel, maar pas op. Zolang iets heel algemeen blijft, is onduidelijk wat de precieze consequenties zijn. Bovendien is ze vaak ook dubbelzinnig, zoals bij Gabriel. Welke 'wereld' wordt hier ontkend? Dat maakt zo'n uitspraak weinig vatbaar voor kritiek, want waarop moet die zich richten? De spreker onttrekt zich aan de verantwoording voor zijn woorden. Een tip: als kritische luisteraar moet je zo'n boude bewering tot in haar uiterste consequenties doordrijven en zien waar je uitkomt."

En dan?
"Dan gebruik je een reductio ad absurdum. Je verplaatst je in het standpunt van de ander, in ons geval de wereldontkenner, en gaat mee met diens redenering. Deze leidt tot uitkomsten die absurd zijn. Dan zijn er twee mogelijkheden. Of de ander accepteert die buitenissige conclusies, maar daarmee neemt het risico op zelfontmaskering toe. Of hij gaat hier niet in mee en moet zijn theorie bijstellen of hernemen. In de praktijk gebeurt doorgaans het laatste. Zou Gabriel het echt geloven wanneer zijn buurman beweert dat hij elfjes in zijn achtertuin heeft? Natuurlijk niet. En ga er maar vanuit dat radicale sceptici gewoon een paraplu meenemen als de weerman regen voorspelt."

maandag 29 juni 2015

Bildung

Op het volgende adres kan je een uur lang luisteren naar een bijzonder gesprek dat is uitgezonden door de omroep HUMAN.

http://www.npo.nl/het-filosofisch-kwintet/28-06-2015/VPWON_1242013

Veel luister plezier.

zaterdag 27 juni 2015

Filosofie op school

Filosofeer toch niet zo wereldvreemd


Vanno Jobse − 27/05/15, 18:16
© anp. Een goede vraag voor de filosofieles: waarom moet je eigenlijk naar school?
OPINIE Filosoferen over concrete zaken, daar hebben scholieren iets aan, weet Vanno Jobse uit ervaring.
  •  
    In Frankrijk krijgen alle eindexamenleerlingen filosofie, van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs tot en met het middelbaar beroepsonderwijs
Stel je bent zeventien en zit voor het eindexamen. Je hele schooltijd lang heb je nooit iets anders gedaan dan stampen. Rijtjes en regels, formules en definities kun je klakkeloos oplepelen en toepassen, haast zonder erbij na te denken.

En dan, in het laatste jaar, krijg je filosofieles. Opeens word je geacht 'uit te treden uit je onmondigheid' en 'je verstand te gebruiken zonder de leiding van een ander', om met Kant te spreken.

Zo gaat het in Frankrijk. Daar krijgen alle eindexamenleerlingen filosofie, van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs tot en met het middelbaar beroepsonderwijs. Maar mijn ervaring als filosofieleraar is dat de plotselinge ommezwaai van receptief naar productief denken, of scherper gesteld: van slaafs naar autonoom, van de meeste leerlingen te veel is gevraagd.

'Spiritueel tekort'
Dus filosofieonderwijs, ja! Maar begin er vroeg mee. Vanaf de kleutertijd, zoals onlangs werd betoogd door de filosofen Eva-Anne le Coultre, Coen Simon, Frank Meester en Stine Jensen, in hun reactie op de lancering van het Platform #Onderwijs2032 (Trouw, 9 mei). Helaas zullen de vier auteurs weinig lezers hebben overtuigd met hun wereldvreemde opvatting van de filosofie.

Want moet filosofieonderwijs een 'spiritueel tekort' opvullen, zoals zij schrijven, en zich bezighouden 'met de zingevende vragen waar de individualist van nu mee tobt'? Als we iets kunnen leren van Kant en Wittgenstein, twee denkers die de vier auteurs aanhalen, dan is het dat de wijsbegeerte op het gebied van levensbeschouwing en zingeving machteloos is. Bovendien hoort spiritualiteit gewoon niet thuis in het openbaar onderwijs.
  •  
    Ik zou mijn leerlingen niet met zulke kentheoretische kwesties durven lastigvallen. Ze zouden me voor wereldvreemd verslijten
Als je de filosofie beschrijft als 'een voortdurende geestelijke oefening, waarbij het denken zonder vooropgezet doel over het denken zelf denkt', zoals de vier doen, bevestig je het imago van de filosoof als navelstaarder.

Geen helder doel
Toegegeven, er zijn filosofen die serieus ingaan op vragen als 'Hoe is het om een vleermuis te zijn?' en 'Als een vlieg de wereld anders ziet, hoe ziet deze wereld er dan écht uit?'. Maar ik zou mijn leerlingen niet met zulke kentheoretische kwesties durven lastigvallen. Ze zouden me voor wereldvreemd verslijten, en terecht. Laten we ons liever afvragen hoe de wereld eruit ziet voor, pak 'm beet, een jihadganger. Of een topbankier. Of een Afrikaanse gelukszoeker op een bootje in de Middellandse Zee. Pas dan krijg je een zinvolle reflectie op universele begrippen, zoals vrijheid, geluk en rechtvaardigheid.

Wijsbegeerte is namelijk meer dan 'zonder duidelijk vooropgezet doel' nadenken over tijdloze vragen. Filosofen moeten die eeuwige vragen vertalen naar de tijd waarin ze leven - met een helder, vooropgezet doel: de wereld verklaren. Alleen daarin kan het belang van filosofieonderwijs schuilen.

Mijn zoontje van vijf kwam onlangs enthousiast uit school. In de klas hadden ze gediscussieerd over de vraag: waarom moet je naar school? Een dag later ging het over rekening houden met anderen. En weer een dag later over opgroeien. De juf bleek met haar leerlingen aan filosofie te doen, op eigen initiatief. Filosofie op de kleuterschool! Mijn zoontje was enthousiast, en ik ook.

Dit is het type vragen dat scholieren van jongs af aan bezighoudt. Geen filosofisch navelstaren, geen wereldvreemd denken over het denken zelf, maar nadenken over concrete zaken, over belangrijke zaken, en wel over de meest concrete en belangrijke zaken die er bestaan: jezelf en de wereld om je heen. Daar zullen we ook in 2032 iets aan hebben.


P.Ampt

In gesprek met de Socrates van onze tijd


Leonie Breebaart − 11/06/15, 22:12
© Jean-Pierre Jans. Filosoof Michael Sandel tijdens de opname voor het programma 'De volmaakte mens' in Amsterdam.
Over de hele wereld krijgt de Amerikaanse filosoof Michael Sandel jonge mensen aan het discussiëren over brandende morele kwesties. Hoe doet hij dat? En wat drijft hem?
  •  
    Dus het ideaal is variëteit? Maar als ouders nou het geslacht van hun éérste kind willen bepalen?
Ondanks het stralende weer staan er rijen jonge mensen op de Amsterdamse gracht te wachten tot ze naar binnen mogen. Daar wacht de Amerikaanse filosoof Michael Sandel (Minneapolis, 1953), die voor een debat naar Amsterdam gevlogen is.

De jongste in de rij is waarschijnlijk Coen Rouwmaat. De zestienjarige scholier is met zijn vader gekomen. Samen zien ze de VPRO-serie 'De volmaakte mens' en Coen vraagt zich wel eens af 'waar het eigenlijk heengaat met de homo technologicus'. Verderop staan Jolien van Hooff en Gijsbert Werner, beiden 27 en beiden promovendus, de een in de biologie, de ander in de evolutiebiologie. Ook zij zitten vol vragen. Jolien ziet wel kansen in het genenonderzoek: als je daar intelligentere kinderen mee kunt maken, geef je die betere kansen in de wereld. Maar Gijsbert vraagt zich af of je zo geen wedloop tussen individuen oproept.

Wereldwijd maakt de Harvard-filosoof furore met zijn vermogen studenten aan het filosoferen te krijgen. Zijn college 'Justice' (rechtvaardigheid) was jaar in jaar uit zo'n doorslaand succes, dat de universiteit het maar online heeft gezet - even googelen en u hebt het zo gevonden. Sindsdien reist Sandel de wereld rond om vooral jongeren lastige vragen voor te leggen: "Stel dat je straks je leven kunt verlengen met tweehonderd jaar. Zou je dat doen?"

Eenmaal in de zaal weet Sandel, zoals altijd keurig in het pak, het publiek meteen aan het denken te zetten met een filmpje. Een Amerikaans echtpaar legt uit waarom zij hebben gekozen voor sekseselectie. Ze willen 'hun dochter een broertje geven'. Technisch kan het, zo'n sekse op bestelling, legt Sandel uit, maar moeten we 'designbaby's' daarom ook toestaan?

"Wie is er tegen?" Aarzelend gaan de armen omhoog. "Oké, de meerderheid is tegen." Gelukkig staat Gijsbert op om te betogen dat ouders toch zelf moet weten of ze kiezen voor zo'n optie. Van seksediscriminatie is geen sprake, vinden nu ook anderen. Je kunt toch ná een meisje een jongen willen? Sandel: "Dus het ideaal is variëteit? Maar als ouders nou het geslacht van hun éérste kind willen bepalen?" De zaal ziet geen grote bezwaren. Dan stelt Sandel een verrassende vraag: "Zou je een ouder die zoiets doet bewonderen?" Hmm, bewonderen, nee dat misschien niet.

Hoe fit? Hoe volmaakt?
Net zo min als zijn verre voorganger Socrates, met wie hij wegens zijn gesprekstechniek vaak wordt vergeleken, wil Sandel zijn publiek ideeën opdringen. Hij hoopt eerder een moreel besef te bevrijden dat al ín zijn toehoorders schuilt. Dat lukt hem des te beter door zijn scherp gevoel voor urgente thema's. Zijn ook in Nederland veel gelezen boek 'Niet alles is te koop' bekritiseert het doorgeschoten marktdenken.

In de Amsterdamse Rode Hoed wordt nu gedebatteerd over zijn eerdere boek 'Pleidooi tegen volmaaktheid'. Net als in de tv-serie 'De volmaakte mens' van medeorganisator VPRO snijdt Sandel morele vragen aan die de amper bij te houden ontwikkelingen in de gentechnologie oproepen. Hoe oud willen we worden? Hoe fit? Hoe slim? Hoe volmaakt?
  • Het hoorcollege 'Justice' dat Sandel gaf aan de Harvard-universiteit is op YouTube te bekijken.
  •  
    Achter zijn missie mensen aan het denken te krijgen ligt de diepere overtuiging dat een samenleving die geen serieus debat over ethische vragen aandurft 'iets armzaligs' krijgt
Even later blijkt de Amerikaane professor ook niet te beroerd recht tegen zijn eigen visie in te gaan. De vraag luidt: "Stel dat we een pil konden nemen om sneller een taal te leren - wat zou daar tegen kunnen zijn?" Celestine heeft wel een idee. Met zo'n pil op zou ze niet meer trots zijn op de moeite die het haar kostte Italiaans te leren. Dat is een punt dat Sandel zelf had kunnen maken, maar for the sake of the argument geeft hij liever tegengas: "Maakt dat zo'n taalpil verkeerd? Sommige mensen kunnen nu eenmaal beter leren dan anderen, waarom zou je die verschillen niet wegnemen? Of ben jij soms een deugdzamer mens omdat je langer over je studie Italiaans doet?" Gelach.

Inderdaad, denk je als toeschouwer: de vergelijking met Socrates valt niet te vermijden. Zo moet de oude Griek ook te werk zijn gegaan: elke reactie bliksemsnel ontledend ("Dus je zegt dat.."), en even geestig als vriendelijk ("Dat was een moedig standpunt"). Bovendien lijkt het Sandel evenmin als Socrates puur te gaan om het aanleren van spitsvondige debatteerkunst. Achter zijn missie mensen aan het denken te krijgen ligt de diepere overtuiging dat een samenleving die geen serieus debat over ethische vragen aandurft 'iets armzaligs' krijgt.

Gentechnologie
Als er twee stimulerende uren om zijn, als een heleboel boeken zijn gesigneerd en Coen Rouwmaat een selfie met Sandel heeft kunnen maken, neemt de professor de tijd zijn missie verder toe te lichten. In een diepe leren fauteuil, één been opgetrokken, jasje uit, vertoont hij nog geen spoor van vermoeidheid. Hoewel hij de deelnemers prijst, om 'momenten van ongebruikelijke diepgang', is hem evenals de interviewer opgevallen dat het woord 'nederigheid' de hele middag niet één keer is gevallen, terwijl die deugd volgens zijn boek als eerste gevaar loopt te verdwijnen als gentechnologie niet wordt begrensd. Waarom niemand dat woord gebruikte, weet hij niet.

Sandel: "Wat denk jij?" Als ik opper dat Nederlanders zijn gesteld op hun autonomie, en nederigheid misschien associëren met betutteling, zegt hij: "Ja! Ze willen voor zichzelf opkomen! Dat is waar. Nederigheid is ook niet altijd een deugd." Na een korte stilte "Maar toch... grenzeloze controle over onze kinderen en over de natuur, dat zijn ook geen deugden. Ik heb het gevoel dat we dat langzaam aan het begrijpen zijn."
  • © . Still uit het college 'Justice' van Michael Sandel.
  •  
    Technocratische politici laten nog altijd een grote morele leegte achter en die wordt altijd opgevuld door fundamentalisten en rechtspopulisten
Bezielende taal
Maar om nederigheid en respect op waarde te schatten hebben we volgens Sandel, zelf Joods, wel de bezielende taal nodig die we ergens halverwege de vorige eeuw zijn verloren. "Neem Martin Luther King. Die was dominee. De hele zwarte protestbeweging was nooit ontstaan zonder zijn spirituele engagement - en toch vonden mensen met een andere achtergrond hem ook inspirerend.

"Of neem de protesten tegen de oorlog in Vietnam. Het ging de actievoerders er echt niet om dat die oorlog inefficiënt was, of onpraktisch, het ging hen om de morele fout. Maar na de jaren tachtig wilde links Amerika niets meer met moraal te maken hebben, vooral waarschijnlijk omdat rechts moraal en religie naar zich toetrok. En de gedachte dat politiek ethisch neutraal moet zijn had het onverwachte effect dat de markt alles ging bepalen. Veel mensen vinden dat laissez-faire-idee nog altijd prima. De een wil een blond kind, de ander een met zwarte krullen. Laat ze." Langzaam en nadrukkelijk: "Maar dat is de schrale vrijheid van de supermarkt. Het verjaagt de rijkere opvatting van vrijheid als het recht mee te denken over de toekomst."

Optimistisch is hij niet. "Technocratische politici laten nog altijd een grote morele leegte achter en die wordt altijd opgevuld door fundamentalisten en rechtspopulisten, groepen die beloven moraal en identiteit terug te brengen, maar dan in een vorm die anderen buitensluit. En toch: overal waar ik kom, in Azië, in Noord- en Latijns Amerika én in Europa hebben mensen, vooral jonge mensen, genoeg van die leegte. Ze willen serieus praten over grote vragen: over rechtvaardigheid, gelijkwaardigheid. Dat stemt me hoopvol."